lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde dend zwaard: het stoot door tot waar het geest en ziel, gewrichten en merg, gedachten en beweegredenen vaneen splijt” (Hebr. 4, 12). De wreedheid en vereenzaming van dit lot, van de bestemming het geweten der mensen te zijn, herkent men in de woorden: ,,De vogelen des hemels hebben hun nesten en de vossen hun holen, maar de Mensenzoon heeft niets om zijn hoofd op neer te leggen” (Lk. 9, 58) 1).
    Maar van dit innerlijk leven, deze innerlijke wordingsgang, weten we niets. Wij hebben een geheel andere voorgeschiedenis en geschiedenis. Reeds daardoor is zijn waarheid voor ons nooit op dezelfde wijze waar als zij waarheid is voor Hem. Ook als een woord van Hem (lang nadat we het vernamen) in en uit onszelf ,,geboren” wordt en zo óns ,,diepste” verstaan werd, ,,waarheid voor mij, waarvan van mij”, ,,geestelijk eigendom”, wordt het uit zoveel schraler achtergronden en zoveel zwakker geboren en verstaan wij maar van verre... een weinig. Terwijl Jezus zijn woord vanuit zijn eigen innerlijke wordingsgeschiedenis verstond en het, als zelfopenbaring, geheel van binnenuit, vanuit zijn geboortegrond-in-Hem verstond, zien wij, wij ontvangenden, ook als wij zijn woord aanvaarden en het ons gelukkig maakt, er van buiten af tegen volgende bladzijde


1) De drie bekoringen in de woestijn zijn dan misschien te zien als bekoringen om aan dit lot te ontkomen: op een voor Hem minder onmenselijke wijze, dichter bij de mens, meer overeenkomstig diens verwachtingen (m.b.t. menselijke of goddelijke grootheid) goedheid en deernis te zijn.
    Niets immers richt bij de anderen een onneembaarder scheidsmuur van afweer, vijandschap en verwijdering op dan de bestemming het geweten der mensen te zijn, en dit bovendien nog, zoals gezegd, op de wijze van het geweten der liefde. Niets toch schijnt ongeloofwaardiger, irreëler, uitzichtlozer (en daarom onmenslievender), meer en gevaarlijker in strijd met de wetten van het ,,realistische” handelen dan de liefde als enige grondslag en norm. Het verwijt van Dostojevsky’s Groot-Inquisiteur is het – impliciete en expliciete – verwijt van heel de geschiedenis. Jezus echter kon niets anders zijn en verdedigen dan juist datgene wat voor de wereld dwaasheid is, een bij voorbaat verloren zaak, en zijn zachtmoedig woord moest als tegenspraak scherper treffen dan enig tweesnijdend zwaard. Hij, die krachtens zijn wezen juist dicht bij de mensen wilde zijn, was gedoemd de mensen van zich te vervreemden, onder hen de grote vreemde (spelbreker) en eenzame te zijn, een ,,teken van tegenspraak”, een ,,steen des aanstoots”, en voor het overige aangewezen te blijven op een groepje getrouwen dat, hoezeer Hem met grote liefde toegedaan, toch ook met veel aarzeling en veel onbegrip achter Hem stond en Hem op het beslissend moment in de steek liet; en op een menigte waarvan in een der evangeliën gezegd wordt: ,,en Hij vertrouwde hun Zichzelf niet toe omdat Hij allen kende”. Alles was onbetrouwbaar en geen steen om zijn hoofd op ter ruste te leggen kon Hij de zijne noemen. Omsloten, steeds nauwer omsloten ook als Hij werd door de woede en dodelijke vijandschap van hen wier gevestigde en heilige orde Hij scheen af te breken.
    Het is vanzelfsprekend dat Hij, toen Hij zich in de woestijn op zijn taak onder de mensen voorbereidde, veel hiervan – van dit drama der liefde – voorzag en dat beelden van andere, menselijker mogelijkheden van deernis en grootheid voor Hem opdoemden, – die Hij moest verjagen en ook verjoeg.


18














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 09-06-2002 Copyright © 2010 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-02-2010