lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde En men mag dan het besef hebben dat voor het voortbestaan van de Kerk een fundamentele vernieuwing noodzakelijk is (dit tijdperk van wetenschap, techniek, secularisatie, betrokkenheid bij de mens etc, heeft tot een andere kerkopvatting geleid, tot een andere visie op de mens, het lichaam, de bijbel, de genade, God en allerlei geloofswaarheden), maar al even sterk leeft het besef (de vrees ook) dat onze veranderende wereld op weg is naar een postchristelijk tijdperk. In zulk een klimaat – het klimaat van een diepgaande, nog onbesliste geloofscrisis – ontbreekt voorlopig elke voorwaarde voor een onvoorwaardelijke inzet, – wat het celibataire priesterschap ongetwijfeld toch is.
    Bij dit alles voegt zich een eigenaardig en, naar het mij voorkomt, niet weinig noodlottig onbegrip, een onbegrip waarin een triomfalistisch – ,,bezittend” verleden zich tegelijk voortzet en wreekt, – zich wreekt in de ontgoocheling en verbittering dat de radicale vernieuwing die men hier verdedigt en opeist, niet meteen met open armen door Rome wordt ontvangen. Vreemd is die grief. Men wil een Kerk – dupe, zoals men stelt, van eeuwenlang gegroeide, vast in de Kerk verankerde ,,misverstanden” – grondig vernieuwen, en tegelijk verwacht men – onverbeterlijk triomfalistisch – dat diezelfde Kerk dadelijk een en al begrip, openheid en instemming is; en dat terwijl de vernieuwers zelf nog aldoor zoekende zijn d.w.z. nog maar halfvoltooide waarheden uitdragen d.w.z. hun vernieuwing niet dwingend en overtuigend als de ware vernieuwing (of als een aanzet daartoe) kunnen waarmaken. Hoewel dit zo is, is men blijkbaar zo overtuigd van zijn voor iedere goedwillende onafwijsbaar gelijk, dat men, als de tegenpartij (Rome) niet dadelijk meegaat of andere opvattingen heeft of bepaalde geschriften eens nader wil onderzoeken, of bepaalde waarheden wel graag zou behouden, nog enkel kan geloven in onwil, machtswil, misplaatst wantrouwen, curiale intriges, bureaucratie, autoritair centralisme, het achterbaks gekuip van een stelletje, blijkbaar onvolwaardige, landgenoten, kortom, in het kwaadaardig en corrupt verzet van een versteend instituut. Laat ons aannemen dat sporen van dit alles aanwezig zijn, geduchte sporen desnoods, resten van een tijd (1930), toen Dr. Franz Ernst zijn instructieve boekje Papst und Jesuitengeneral schreef 1), dan behoort dat alles toch tot datgene waartegen en waarom en de voorwaarden waaronder men zijn strijd om een fundamentele vernieuwing begón. Waarom dan zo verbijsterd en verbitterd en de wanhoop nabij wanneer datgene waartegen men de strijd begon, zich ook tijdens de strijd als werkelijkheid bevestigt. Men moest er van meetaf op voorbereid zijn geweest. Dat was men blijkbaar niet. Vreemd. Een weinig volgende bladzijde


1) Ik noem dat boekje omdat men daarmee weet wat mogelijk is geweest en vandaag in ieder geval volstrekt ondenkbaar is.


21














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 24-02-2010 Copyright © 2014 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 05-10-2014