lijst van werken
vorige bladzijde



volgende bladzijde weten van het ,,oneindig qualitatief onderscheid tussen God en wereld” – van een machtige, de gehele mens doordringende godservaring, de machtigste en schoonste wellicht die de mensheid gekend heeft; een godservaring, zo in volledigheid doorleefd en van zulk een existentiële en verheven waarachtigheid, dat zij niet alleen de zwaarste verplichting, als Gods Volk een heilig volk te zijn, moest voortbrengen, maar ook een onuitwisbaar merkteken moest slaan in de geschiedenis der mensheid. Men zou kunnen zeggen dat Israël de eerste, wérkelijke, reële Godsontmoeting is 2). Maar Jezus, hoewel diep vertrouwd met de heilige Schrifren, vertaalt a.h.w. Israëls ,,Ik ben met u” met: ,,Uw Vader is met u”; zelfs houdt Hij ons voor: zo zult ge ook bidden: Abba Vader, – waarmee Hij de heilige grond van Israëls gebed betreedt (en schijnt te relativeren). Vader, dat is als aanspreking niet enkel nieuw en ongehoord, maar zo tegenstrijdig ook aan een diepste ménselijke godservaring, een naar de achtergrond dringen van Gods Majesteit die men zich als mens tegenover God allereerst bewust dient te zijn, dat men zich afvraagt of met dit woord niet werd aangeduid hoe Gòd Zichzelf ervaart in zijn verhouding tot de mens, of het God zelf is die in deze naam zijn de mens verpletterende Majesteit verbergt en met deze naam heeft willen kenbaar maken dat de zijnen de vreze des Heren zonder vrees zouden zijn. ,,Bekend gemaakt heb ik Uw Naam aan de mensen”, zegt de Zoon Gods (Joh.17,6).

    Wat hiervan zij, Jezus heeft Israëls traditionele spreken tot en over God, dat zulk een aangrijpend, ontzagvol godsgeloof vertolkte en de hoogste voltooiing van het monotheïstische godsdenken scheen, niet voortgezet. Zijn woord is vervuld van de Vader. In Jezus’ vaderbeeld staat God liefdevol en dienend gekeerd naar de mens, vertrouwvol en dicht bij de mens. Gods Majesteit is niet meer Gods verschijningsvorm, de alles beheersende grondslag van het menselijk handelen. Zelf heeft God geen belang bij de goedheid van de mens. Alles wat Hij deed en wilde en vroeg, deed en wilde en vroeg Hij om de mens en diéns geluk, en om dit geluk heeft de Vader in de goede mens ,,behagen”. Het denkbeeld van de mens als dienstknecht van God, wordt beheerst en overstegen door het denkbeeld van God als de dienstknecht van de mens, – waarvan Jezus’ leven en sterven de bevestiging moest zijn: Hij, die zijn goddelijkheid (Majesteit) niet hebzuchtig als een roofgoed vasthield, maar zichzelf ontledigde om de staat van dienstknecht aan te nemen en aan de mensen gelijk te worden. volgende bladzijde


2) En zeker is Israels godsvisie te groots om deze samen te vatten in termen als ,,de oproepende en bevelende God”, Joseph Ratzinger: Het christelijk geloof en de wereldgodsdiensten in God en Wereld 2, Hilversum, 1965.


8














volgende bladzijde
inhoudsopgave



aangemaakt: 24-02-2010 Copyright © 2014 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 04-10-2014