schap bevinden, dat beteekent, zij zouden gedwongen zijn zich te schikken naar een omgeving, die met den Joodschen aard en de Joodsche behoeften al daarom in hoofdzaak geen rekening kan houden (ook bij den besten wil niet) omdat alle het gemeenschaps­leven beheerschende verhoudingen uit het wezen en de behoeften der betrokken niet-Joodsche gemeenschap zijn gegroeid. De Joden zouden verstoken zijn van datgene, waarvoor volkeren en naties de grootste offers niet te zwaar plegen te achten: een zelfstandig volks­bestaan, dat hun veroorlooft, volgens eigen wil en inzicht te leven in een gemeenschap, waarin alle levensvormen, instellingen en verhoudingen aan dien eigen wil en dit eigen inzicht zijn ontsproten.’’ De Jood weet zich niet slechts vreemd aan ňnze cultureele goederen, niet slechts laat ňns zedelijk en godsdienstig leven hem onverschillig; hij voelt zich ook niet met onze maatschappelijke orde verbonden. Het is daarom niet waar, wat Bernstein elders in zijn boek beweert, wanneer hij schrijft: „Als onze man (bedoeld is de Joodsche professor) voor dat volk moet treden (het niet-Joodsche volk, dat hem in zijn gemeenschap opnam), uit naam van dat volk moet spreken, als één uit dat volk moet spreken, diens kwaliteiten tot de zijne, diens gloriedaden tot de zijne, diens roemruchte ge­schiedenis tot de zijne moet verklaren, kan hij dit alles uit volste overtuiging doen, want zoo heeft hij het steeds in het diepst van zijn ziel gevoeld.’’ Dat is niet waar. Nog slechts luttele bladzijden te voren beweerde immers dezelfde Bernstein, dat er nog van een Joodsch vraagstuk sprake zou zijn, ook wanneer elke zweem van anti-Joodsche instincten zou ontbreken, eenvoudig omdat „alle levensvormen, instellingen en verhoudingen’’ van een, niet-Joodsche wereld hem ,,in het diepst van zijn ziel’’ vreemd zijn; zóózeer vreemd, dat zelfs het enkele (noodgedwongen) gebruik, dat de Jood moet maken van de taal van zijn gastheervolk, „in het zieleleven (van den Jood) hetzelfde beteekent als houten beenen of glazen oogen in het lichamelijke, dus zwaarste innerlijke verminktheid en ongeneeslijke psychische kreupelheid.’’

Wat volgt uit dit alles?

Dit ! Dat de Jood ňnze maatschappelijke orde en ňnze instellingen


191

























aangemaakt: 01-03-2008 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 19-10-2009