begint met de karakteristieke (doch veronachtzaamde) opmerking, dat hij, de geëmancipeerde d. w. z. ontwortelde Jood, zich slechts met het geestesleven der laatste drie generaties — toevallig ook de meest ontwortelde — verwant gevoelt. Alles daarvoor, heel ons verleden, heel dat verleden waarmede wij ons nog zoo diep verbonden weten, is voor hem, den modernen cultuurdrager, slechts „alte Zeit, altmodische Kultur, geschichtliche Vergangenheit’’. — Beschouwen wij der Joden onmiskenbare scherpzinnigheid, dan vinden wij Klatzkin’s uitspraak bevestigd, dat ook hun deugden het geboortemerk van hun ondeugden bezitten. Hun intellectueele werkzaamheid is namelijk geenszins zoo onschuldig-objectief als Alfred Rosenthal, in zijn boek over Nietzsche 1), voorstelt, nl. door vragen en tegenvragen klaarheid te brengen over menschen en dingen en aldus een cultuur bevorderend element te vertegenwoordigen; ook is het niet zoo mystiek als Maritain suggereert, wanneer hij zegt: ,,comme un corps étranger, comme un ferment activant introduit dans la masse, il ne laisse pas le monde en repos, il l’empêche de dormir, il lui apprend à être mécontent et inquiet tant qu’il n’a pas Dieu, il stimule le mouvement de l’histoire.’’ Hun critisch doorwroeten is daarom niet zoo onschuldig, is daarom niet zulk een ongevaarlijk ferment, omdat het niet ten doel heeft, nooit ten doel kan hebben, ons denken, onze (westersche) cultuur te verrijken, door dieper bezinning te verstevigen, te completeeren, maar steeds ten doel moet hebben, gelijk Papini het noemt, „de idealen van den goïm te vernederen, te kleineeren, te ontmaskeren, te ontbinden: door de waarden te vernietigen waarvan het christendom (het Westen, de vreemde cultuur H.B.) leefde.’’ En als het waar is, zooals Nietzsche het uitdrukte, dat hun opgaaf steeds was een volk „zur raison’’ 2) te brengen, door hun negatieve dialectiek en critisch vernuft tot zelfcritiek op zijn waarden, dan is deze verdienste niet in de laatste plaats een gevolg van hun onwil en onmacht het met de hen omringende waarden, culturen en gedachtenwerelden eens te zijn, eens te worden. Hun vragen en tegenvragen zijn een gevolg
1) Nietzsches ,,Europäisches Rasse-Problem.’’
2) Die Fröhliche Wissenschaft.
183