vertrouwde hun zichzelven niet toe, omdat Hij allen kende.’’ (Joannes III, 24). Zelden heb ik een volmaakter wantrouwen in den mensch geformuleerd gezien dan in dezen zin, dit ,,oordeel’’ over (hoezeer toch beminde) volgelingen en van Iemand, die toch wèl geloofde dat de mensch uit Gods hand was voortgekomen....
Mussolini’s houding jegens den mensch is geen somber wanhopen aan, maar een gerechtvaardigd wantrouwen van den mensch, die, zelden nobel, zelden genereus zijn plichten en bestemmingen levend, zelden een vertrouwen waard is. Mussolini’s houding is daarnaast gebaseerd op een reëel ongeloof in de massa. — Over de massa schreef ik bereids.
159