Degene, die zich vergrijpt aan een klasse, vergrijpt zich aan de orde, waarvan een gemeenschap de uitdrukking en een staat met zijn wetten de bevestiging moet zijn. Het plutocratendom is dus niet enkel klassevijand — vijand in dit geval van het arbeidende proletariaat — maar het is, daar het de gemeenschap als zoodanig ondermijnt en het solidarisme der klassen verstoort, zelfs vernielt vaak, de vijand van de gemeenschap.
Het protest tegen de plutocratie is dus niet enkel een zaak van het proletariaat, maar even stellig een zaak van de gemeenschap. Niet slechts een klasse, doch de gemeenschap dient verzet aan te teekenen tegen het barbaarsche feit, dat een willekeurige klasse, zonder andere verdienste dan deze twijfelachtige, dat zij de machtsposities eener gemeenschap wist te bemachtigen, zich consolideert tot een oligarchie, die slechts datgene als de levensrechten der overigen erkent, wat haar eigen souvereine machtspositie niet in gevaar brengt.
Dit protest en verzet der gemeenschap weze uiteraard geen papieren phrase, evenmin vinde het zijn vorm in een veroveren van rechten op een wezenlijk onrechtvaardige orde — en met in stand lating van die orde; het eenige levende en waarachtige protest is de daadwerkelijke strijd voor een nieuwe orde: voor een orde, die, de souvereiniteit van een bepaalde klasse te niet doend, de organische gestalte en de juridische bevestiging is van het beginsel, dat het algemeen welzijn de eenige norm van het gemeenschappelijk en individueel handelen is, dat het algemeen welzijn de grondslag en de ziel van de geheele gemeenschapsstructuur is op natuurlijk gebied.
64