vorige bladzijde landje, het gewest Holland genaamd, staat een macht op, die tachtig jaren van oorlog met den sterksten staat ter aarde aandurft. Gedurende die worsteling wordt het zelf een machtige staat en bindt het om zijn eigen kleinheid een gordel van ’s werelds rijkste bezit, van pool tot tropen. Zoo legt het ten slotte zijn wil op aan het wereldrijk van Karel den Vijfden”.1) En nogmaals zal men begrijpen hoe onze tegenwoordige hang naar een rustig, ongestoord, niet lastig gevallen en vet bestaantje een bizarre parodie van waarachtige vrijheidsliefde is; hoe vrijheidswil wil tot héérschen is.

    Hier naderen wij een derden z.g. typischen wezenstrek van den Hollander: zijn humane gezindheid. Zijn ,,vrijheidszin”, d. w. z. zijn hang naar een ongestoord en safe bestaantje, maakt van den Hollander, zoo men zegt, ook een typisch ,,humaan” wezen: iemand die niet alleen zelf ongestoord gedijen wil, maar ook anderen aldus wil laten gedijen. Waaruit die typische humane gezindheid nu verder blijkt is me nooit recht duidelijk geworden; wel is mij duidelijk, dat iemand wiens hoogste verlangen is met rust te worden gelaten, vanzelf niets minder wenscht dan anderen làstig te vallen, of te verontrusten. Er zullen wel momenten komen, waarin hij tot het inzicht komt, dat het ook wel eens ,,humaan” kon zijn anderen te verònt-rusten (over den janboel waarin een samenleving wegzinkt), maar dan heeft zijn. . . . typische gewetenloosheid onmiddellijk de phrase gereed: ieder voor zich en God voor ons allen. Hetgeen niet ,,humaan”, maar doodeenvoudig het stopwoordje is van iederen liberalen bourgeois. Zijn ,,groot ontzag voor het recht en de meening van anderen” (hoe pathetisch!) begint en eindigt met laten-leven-en-met-rust-laten om zelf met rust gelaten te worden. Daadwerkelijk ontzag voor het recht en de meening van anderen leidt nooit tot ontzag ,,voor diens vermeende recht, ja van zijn onrecht”; hiertoe leidt alleen een vale zelfzucht; daadwerkelijk ontzag voor het recht en de meening van anderen (welk een glorieus bezit!) begint bij, vindt zijn oorsprong in het besef van de waardigheid van den mensch, van den geest, van het verstand (als edelste vermogen volgende bladzijde


1) Geciteerd door F. van Rijsens — Dr. A. J. v. d. Meulen: Geschiedenis des Vaderlands.


21

























aangemaakt: 01-03-2008 Copyright © 2009 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 04-01-2013