de acteur en domme ijdeltuit, maar de waarachtige en onbevreesde representant zou zijn van den geest, de politiek, de wetenschap, de kunst of de philosofie; zeer zeker heeft hij, en heeft ook Marsman - van nature zooveel ontvankelijker voor het diep-,,regenereerend klimaat’’ dat Nietzsche is - prachtige en vitale waarden opgedolven, - en toch . . . . negativisme, velerlei verwarring en onzekerheid, en een diep besef van innerlijke onmacht bleven kenmerkend voor hen en hun geslacht. Ja, men bespeurde zelfs misprijzen bij hen, een laatdunkend-glimlachend misprijzen, voor elk reeds positief en gericht leven, als kon dit voorshands slechts een vulgair belang, een onderwereldje van denken en handelen vertegenwoordigen, iets van geestelijk onbehuisden, even beducht dan voor het gevaarlijk avontuur van den geest als voor een alom hen bespringende zinledigheid, en wien nu geen andere heul restte dan het rumoer van de daad, - zijnde de dappere punt achter een niet al te dappere domheid. - Men zag vechten mét het leven, geen vechten uit het (herwonnen) leven. En men zag - als het éinde ook van vele vergeefsche gevechten - niet zoozeer een wegvluchten, als wel een vermoeid aflaten van het gevecht, een vermoeid zich afwenden van deze aarde en haar lot, een hooghartig, of verbitterd, vereenzamen. Ik behoef hier slechts te herinneren aan namen als A. Roland Holst, Bloem, Slauerhoff - groote gestalten ongetwijfeld -, aan de diepe neerslachtigheid waaraan ook Marsman, ,,de man van Mars’’, gelijk Erich Wichman dezen vermetele eens introduceerde, jaren lang ten prooi viel, hij, ook hij, die eens toch dat onvergetelijk jeugdvers ,,Potsdam’’ schreef met die schoone aanvangsstrophe:
|
Schrijden
goed soldaat zijn
trommelvuursein inniger beminnen
dan de schaduw van de blondste vrouw
|
Nijhoff weliswaar scheen verstild tot een heldere, morgenkoele aardschheid, maar ook dit verstilde inkeeren tot de goedheid der
4