een (al of niet confessioneel-metaphysisch) dwaalspoor liet lokken. Het einde der geldmachten, met de serviele vasaliteit hunner klein-burgerlijke, antivitale, snel-misleidbare satellieten, beteekent eveneens het einde van die metaphysische dwaalsterren, wier belang het is den trots en de kracht van het natuurlijk-creatieve leven te knotten.
Intusschen, — het kan vreemd loopen met iemands lectuur. De Amerikanen waren zoo te zeggen reeds op twee pas afstand genaderd, maar nog altijd prijkte — met de argeloosheid die zoovele gestes thans kenmerkt — „De Druiven der Gramschap” in de étalage van den boekhandel hier ter plaatse. Dit attente gebaar kon mij evenwel niet weerhouden, en ik liet mij eigenaar worden van het boek dat ik nog slechts uit besprekingen kende.
Zelden heb ik een grauwer aanklacht tegen de Amerikaansche samenleving gelezen dan dit striemend epos van den Amerikaan John Steinbeck, over de „Okies”, dat leger van opgejaagde en ontredderde werkloozen dat over den Grooten Weg dwars door de Vereenigde Staten van het Oosten naar het Westen zwerft. Het is prachtig, meesterlijk geschreven, maar van de eerste verbeelding (het schildpadje) tot de laatste (de jonge moeder die een verhongerden, stervenden man zoogt) een adembenemende nachtmerrie, zoo gruwelijk en onthutsend en beschamend dat men er geen woorden voor vindt. Als ge dit boek gelezen hebt, weet ge alleen nogmaals, dat Amerika, deze plutocratische oligarchie, niet ter verdediging der bedreigde „democratie” of terwille van Europa dezen oorlog gewild en ontketend heeft (een vastgeloopen kapitalisme eischte den uitweg, den roofbouw en het imperialisme van dezen wereldstrijd), maar dan weet ge ook — stelliger — dat een geallieerde overwinning slechts kortstondig een bestendiging van het kapitalistisch regime (en deszelfs „democratie”) kan beteekenen. Deze samenleving is in haar grondslagen dermate corrupt, moreel en structureel dermate ondermijnd, haar innerlijke spanningen zijn dermate fel, onverzoenlijk en meedoogenloos toegescherpt, en bij een geallieerde overwinning zou het Russisch bolsjewisme een zoo geduchte, niet en nergens meer te elimineeren wereldmacht zijn geworden, dat het niet meer dan een kinderlijke illusie is te wanen, dat Rusland er niet zeer spoedig in zou slagen, de Amerikaansche menigte ervan te overtuigen, dat de thans ten koste van zooveel bloed veroverde „rijkdommen” nog een andere bestemming kunnen hebben dan, gelijk vóór dezen oorlog, het eigendom van slechts weinigen te zijn — en voor ’t overige: een kalmeerend douceurtje voor hen, die het gelag betaalden (de menigte)...
„De Druiven der Gramschap” (The Grapes of Wrath, gelijk de oorspronkelijke titel luidt) is niet de eenige aanklacht van een Amerikaan tegen de Amerikaansche samenleving, die het lot mij gedurende deze weken van overheerschend lichamelijken arbeid in handen speelt. Nauwelijks minder uitzichtloos en beklemmend is Dreiser’s „Een Amerikaansche Tragedie” — een bijtend requisitoir tegen (o.m.) het Amerikaansche gevangeniswezen en een boek waarbij vergeleken Oscar Wilde’s „De Profundis” een kleine, argelooze idylle is. Als men met zijn lectuur gevorderd is tot dat meer — koud, zwart, somber, roerloos tusschen duistere wouden, — dat meer, aan welks oever het bizarre en zorgelooze vermaak van een stel weeldekinderen plaats vindt terwijl over het water de doffe schoten weerklinken van hen die jacht maken op den voortvluchtigen moordenaar (een jongen die in alles het weerloos-ontredderde product der Amerikaansche samenleving is), dan heeft men, in een nu onaflaatbaar-obsedeerende verbeelding, een weergave van de sfeer die gansch dit boek, gansch deze „Amerikaansche” tragedie, en daarmede gansch deze ontwrichte, verwilderde samenleving omkluistert: een sfeer van koude, zwarte, uitzichtloos-ingesloten, afgrond-diepe stilte. Want het is in déze duistere, morbide, van onheilen geladen stilte — eener catastrofaal ontwortelde cultuur — dat zich al deze levens, met hun zinledigheid, bizarrerie of lugubere drama’s, voltrekken...
Niet lang na de lectuur van dit trieste boek kwam mij wederom Sinclair Lewis’ „Babbitt” in handen, dit keer in Nederlandsche vertaling. Het is het sinister „epos” van het Amerikaansche burgerdom. Herinnert men zich hierna „Elmer Gantry” van denzelfden Amerikaanschen auteur als het epos der Amerikaansche „godsdienstigheid” (een weerklank ervan vindt men trouwens in alle hier genoemde werken), dan is u, met vier, vijf boeken, een doordringenden en ontstellenden blik gegund in die collectiviteit, waarvan thans zoovelen heil en heul verbeiden. Men kan opmerken (tegenwerpen), dat dergelijke romans ook over de Europeesche samenlevingen zijn te schrijven, doch het hachelijke is, dat er naast deze „epen” nauwelijks àndere epen, als typeerend voor de Amerikaansche collectiviteit, geschreven kunnen worden en dat een boek als b.v.

















aangemaakt: 26-10-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-10-2012