|
nen,
dat het recht, als rechtsbeginsel voor het
gehéél eener gemeenschap en dus gebaseerd op
de (beperkte) mogelijkheden van den gemiddelden
en gewonen mensch, onvermijdelijk spanningen
oproept voor den niét-gemiddelden en
en buitengewonen mensch, wien dat gareel een
onduldbaar en verwoestend juk is — maar dat
men déze (inderdaad onvermijdelijke) spanning niet anders kon oplossen, niet anders wilde
oplossen, dan met den eisch aan dien excessieve,
dat hij zijn persoonlijkheid (het kostbaarste dat
een gemeenschap bezit!) voor de gemeenschap
opoffert, ten offer brengt, te niet doet, — verraadt
dát niet nogmaals de jungle-wet van
de zwákken!?
Neen, laat ons niet te goedgeloovig zijn, — maar
ook niet te wantrouwig....
2.
Kan men zeggen, dat het christendom een
poging is, het menschelijk minderwaardige op
den troon te helpen, het gezonde verdacht te
maken en den sterke en scheppende te knechten,
— men zeide ook, en met evenveel recht,
dat het christendom een poging is, het zwakke
zwak te laten om de sterken (en daarmede een
priesterkaste) in hun (haar) posities te bevestigen.
— En het christendom was dat óók. Het
was trouwens nog zooveel méér: op zooveel méér
wijzen nog abject. Doch Christus was altijd iets
anders.
3.
Zullen wij dan altijd — gelijk de devotén adviseeren
— den blik gericht houden op Christus?
Dát zou men willen! — Wij zullen den blik gericht
houden op Christus — én.... op het
christendom. — Geen vrij spel geven! Oppassen!
— Ook hier niet té goedgeloovig zijn als
er adviezen worden gedistribueerd. Adviezen van
zwakken... ter ondermijning van de sterken...?
4.
Niets aanvaarden, doch leven alsof men alles
aanvaardt?? Neen! Alles aanvaarden, maar
leven alsof men niets aanvaardt! — Ziedaar
tevens nóg een verschil tusschen Christus en
het christendom.
5.
Geen „rustelooze rust”, maar: rustige rusteloosheid!
6.
Men wordt tenslotte zóó wijs (begrijpend en
pardonneerend), dat men zijn beste wijsheid
verleert: den haat. HENRI BRUNING.
|
|