schriften nooit anders dan oppervlakkig, nauwelijks (men kan gerust zeggen: niet) beroerd; en dáárom ook vindt men bij hen [n]e(n)rgens ook maar een afschaduwing van een eigen, positieve politieke ideologie.

Misschien begrijpt men thans iets beter waarom hier sprake was van twee verschillende werelden en dat het nog iets anders was dan dat revolutieproletariaat dat hen gescheiden hield en waarom zij elkander, au fond, niets te zeggen hadden.
Men vond bij hen hoogstens de afschaduwing, de weerspiegeling eener... typische emigrantenvisie op de huidige revolutie: het ressentiment als haar laatste, diepste en eenige verklaring. In stede van zich in de geschriften der leidende revolutionnairen te verdiepen, verdiepten zij zich — en dan critiekloos, en vaak ook hartstochtelijk — in de geschriften der tegenstanders: dáármede legitimeerden zij hun afwijzen en trachtten zij hun goed recht te bevestigen en te versterken. Zij vielen aan op alles wat in de groeiende nieuwe levensorde zwak of aanvechtbaar scheen, of inderdaad nog zwak en aanvechtbaar was, — zij deden echter nooit zélf een poging de nieuwe orde uit haar zelf, uit haar eigen wezen, uit haar laatste en beslissende waarheden te verstaan om vandaar uit de verschijnselen in hun onderling verband, zin, logica en mogelijke rechtvaardigheid te verstaan. Aan zúlk doorgronden, aan dien ernst hadden zij niet de minste behoefte. Zij „discussieerden” dan ook niet, zij attaqueerden, en zij attaqueerden slechts lieden (of feiten) die zij haatten, d.w.z. die zij meenden te mogen haten op grond van ’n bepaalde zinsnede, een bepaald facet, op grond van een elders gelezen interpretaties. Uit die zinsneden en daden en facetten en interpretaties distilleerden zij een denkbeeldige werkelijkheid, die van dat alles oorsprong en verklaring moest zijn; en hoe heftig zij attaqueerden, polemiseeren deden zij nooit: zij lieten maar één gedachtenorde aan het woorden komen, nl. de hunne, nooit twéé, nooit die van hun tegenstander. Zij „polemiseerden” slechts met hún interpretatie; en dat moge dan uiteraard onvermijdelijk zijn, het aanvechtbare en verwerpelijke was hier, dat die interpretatie nergens het resultaat bleek van een ernstige, geïnteresseerde kennisname van hetgeen de werkelijk scheppende geesten van het nieuwe politieke denken te zeggen hadden. Het ressentiment der horde, — dát was, eigenlijk, de alpha en omega van heel hun wetenschap aangaande de nieuwe orde. Aan dat ressentiment gaf Du Perron gestalte in De Smalle Mensch, toen hij het bigotte gesprek met dien „klassebewusten” proletariër weergaf, — méésterlijk weergaf; maar was de brutale en kalme arrogantie van die nu ineens ál-bewusten proletariër geborneerd, het hooge dédain van Du Perron was niet minder geborneerd! Het ressentiment eener geestelijke en maatschappelijke onderwereld was ook het thema van Ter Braak’s Van Oude en Nieuwe Christenen, uitgewerkt nu tot een spitse doctrine, een „gesloten systeem”. En zoovele jaren later, jaren waarin zoo onnoemelijk veel is gebeurd en gezegd en, ook in de waardeering der Anglo-Amerikanen voor Hitler en diens revolutie, veránderd, nu is het ressentiment der horde nog, nóg het (thans lichtelijk bizar-) hooghartige thema, waaraan Marja in zijn laatste zwarte verzenbundeltje stem tracht te geven, met de dramatische accenten van een mensch voor wien de huidige rampspoed slechts aan het rauwe geweld van losgebroken horden te wijten is. Het ressentiment...... daarmee werd (en wordt nog) alles geïnterpreteerd, verklaard, en daarhéén wordt alles ook omgebogen. En zijn er niet altijd verschijnselen, die een bepaalde visie, en dus ook die van het ressentiment-als-eenige-verklaring, schijnen te rechtvaardigen!? Maar de nieuwe orde afwijzen op grond van- (en zonder andere kennis dan) enkele hoedanigheden van het „revolutie-proletariaat”, dat is even absurd, simpel en simplistisch als Nietzsche afwijzen op grond van (en zonder andere kennis dan) het effect van Nietzsche op

















aangemaakt: 26-10-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-10-2012