Uit: DE WAAG, 27 FEBRUARI 1941, 5e JAARGANG No. 9, bladz. 129



IK noemde het eens een dubieus ondernemen, het werkelijke karakter van het Nederlandsche volk af te willen leiden uit de bepaalde karaktertrekken, die de menigte op dit moment (ook al duurt dit moment dan reeds enkele eeuwen) vertoont. Het karakter der menigte in een bepaald tijdvak is niet hetzelfde als het karakter van een volk. Een volkskarakter blijkt niet uit datgene wat een volk op een zeker moment is, doch uit datgene waartoe het bij machte is; het blijkt uit de gestalten, die het in staat is voort te brengen, en vervolgens uit datgene wat het zelf op de groote keerpunten zijner historie aan deugden vermag op te brengen. Niet de tijdperken van verval (verburgerlijking) zijn karakteristiek, doch de tijdperken van doorbrekende en beslissende vernieuwingen. — Gaat men echter af op de menigte, zooals zij op dit moment is, dan gaat men welhaast onvermijdelijk, gelijk Huizinga destijds, aan een onzer meest kenmerkende wezenstrekken voorbij: onzen eenvoud. — De eenvoud is een der schoonste en geheel eigen deugden van het Nederlandsche volk, gelijk én de historie onzer kunsten én de historie van ons nationaal leven overvloedig bewijzen. Wij zijn in onze uitingen en gedragingen niet exuberant, niet speelsch, niet uitbundig als andere volken; wij zijn eenvoudig: soberder en stiller: de vorm omgrenst den inhoud. „Dit is iets prachtigs zoolang het leven een inhoud heeft; dan ontstaan scherpe, harde, geheel zuivere, geladen daden, hetzij religieuse, hetzij nationale, hetzij artistieke. Maar als het leven dan inhoudloos wordt, innerlijk verschrompelt, dan verschraalt en verarmt ook het uiterlijke leven hier als nergens elders, dan hebben wij niets waarop het oog met eenig welgevallen rusten kan; en het leven schijnt hier leelijker en onleefbaarder dan overal elders. Een Hollander in verval, een Hollander zonder inhoud schijnt het meest vale en banale en Godverlaten wezen dat er op de wereld rondloopt. Tengevolge van zijn eenvoud, dit zoo bijzonder-schoone Godsgeschenk.” *) Men kan uit den eenvoud wel iets van de vaalheid onzer huidige samenleving verklaren, doch men kan nimmer uit die vaalheid tot den eenvoud, dien zeer bijzonderen adel besluiten. Men heeft den Hollander vele „deugden” en „ondeugden” toegeschreven, maar deze prachtige en geheel uitzonderlijke zijn zij, die zich baseerden op de huidige werkelijkheid, dan ook klakkeloos gepasseerd.
     Schreven wij hierboven over een achtergrond van de naargeestige vaalheid, die onze samenleving in tijden van verval demonstreert, en herkenden wij onzen eenvoud als een verheugende deugd; in het navolgende willen wij enkele alinea’s wijden aan den al te zeer veronachtzaamden achtergrond (ondergrond) van de eenzaamheid waartoe velen onzer grootste figuren in dit land gedoemd werden. Wij zullen dan nogmaals onzen „eenvoud” ontmoeten, doch dit keer als een ietwat dramatischer verschijnsel.
     Rembrandt, van Gogh en vele andere figuren van formaat hebben hier een zeer kommervol bestaan geleid. Leidende persoonlijkheden als Kloos en van Deyssel, die toch meer dan schouderhoog boven hun omgeving uitstaken, moesten eerst grijsaards worden alvorens het officiëele Nederland zijn „erkentelijkheid” tot uitdrukking bracht in den vorm van een doctorstitel, een lintje en nog zoowat. Men kan voor deze en dergelijke weinig bemoedigende histories meerdere oorzaken noemen, o.a., dat een geniale figuur zelden door zijn tijdgenooten ten volle gewaardeerd wordt. Evenwel: dat groote mannen niet geëerd worden, moge ook elders wel, in andere landen zijn bevestiging vinden, in Holland zal men vergeefs naar een lijst van reeds tijdens hun leven geëerde groote mannen zoeken, die het buitenland u zonder veel moeite kan voorleggen.
     Hoe komt dit? Bij het antwoord op deze vraag verwaarloost men steeds de, schijnbaar onbelangrijke, maar niettemin zeer bepalende omstandigheid, dat wij een klein volk en een klein land zijn. Niet de zg „burgerlijkheid” van ons volk, maar dat wij een klein volk zijn stelt een uitnemende persoonlijkheid zeer speciale moeilijkheden in den weg en verhindert, dwarsboomt die erkenning, welke hem in een groot land met een aanzienlijk omvangrijker bevolking gemakkelijk zou geworden zijn.
     Als een volk van zeven millioen één groote figuur, éen oorspronkelijke en scheppende persoonlijkheid voortbrengt, brengt een volk van zeventig millioen er, laten we zeggen, tien voort. Één figuur tegenover de menigte, „de compacte massa”, beteekent niets als het op overredings- of overtuigingskracht aankomt, doch tien figuren van beteekenis beteekenen ten overstaan van zeventig millioen enorm veel meer dan het tienvoudige van hetgeen die ééne figuur ten overstaan van die zeven millioen vertegenwoordigt. Een meerderheid die volgende kolom


*) Subjectieve Normen. 193a.













volgende kolom



aangemaakt: 19-01-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 21-01-2012