 |
Uit: DE WAAG, 23 JANUARI 1941, 5e JAARGANG No. 4, bladz. 52

EEN revolutie is niet enkel de onverzoenlijke strijd tegen en
afrekening met gewetenlooze overheerschers; zij is tevens
en niet minder, een onverzoenlijke strijd tegen de overheerschten
— tegen hun geest: tegen dien geest, welke juist die overheersching
mogelijk heeft gemaakt. Revolutie is strijd tegen
beiden, en daarmede strijd tegen allen: strijd tegen de vijanden
van een volk én tegen het volk zelf: tegen zijn verval, zijn
aanvaarding, zijn apathie, zijn willoosheid, zijn lafheid, luie
gemakzucht, zelfzucht, en blindheid; tegen de machten van een
tijd én tegen de slachtoffers van dien tijd. De overheerschers
moeten verdreven, de overheerschten moeten opnieuw gericht,
geleid, gevormd worden: gerevolutionneerd tegen zichzelf. Een
revolutie is altijd den strijd aanbinden met (zooals men dat
genoemd heeft) „geheel een tijd”. Daarom is een revolutie
altijd het werk van een („belachelijke”, ook belachelijk-kleine)
minderheid; zij is altijd de strijd van een nagenoeg weerloozen
herdersknaap tegen een met alle wapenen toegerusten Goliath.
Maar dat is — eveneens „altijd” — tevens het bemoedigende,
het geruststellende. — — Ik zal u zeggen waarom.
In verwarde en verworden tijden is het scheppend beginsel,
het beginsel van orde en recht, altijd een revolutionnair beginsel,
een waarheid, die met de bestaande waarden (welke immers
onwaarden bleken) afrekent, die een gansch nieuwe, een het
volk volkomen vreemde en den bestaanden machten vijandige
gedachtenorde vertegenwoordigt. Voor zeer velen, die haar
nochtans als waarheid erkennen, is dit het beangstigende, het
hopelooze van die waarheid: zij verovert geen massa, — hoe
moet zij derhalve doorbreken!? Inderdaad, zij verovert geen
massa. Voor het uitspreken eener revolutionnaire waarheid is
moed noodig; daarom volgen haar alleen de onbevreesden. Voor
de waarheid zijn offers noodig (en vaak zeer harde, zeer bittere); daarom volgen de waarheid alleen de belangeloozen. Voor
een waarheid is geloof noodig; daarom volgen de waarheid alleen
de overtuigden. Een revolutionnaire waarheid trekt slechts
de besten, de sterksten, de wilssterken, de (vooralsnog) weinige,
doch waarachtige persoonlijkheden. Ziet, en dit is nu juist de
kracht, de levenskracht, de scheppingskracht der waarheid, dat
zij de edelsten van een volk rond zich vereenigt.
Doch het was de doem van een democratischen tijd, dat ook
die weinige besten niet meer durfden gelooven, dat een dergelijke
minderheid een reëele kracht vertegenwoordigt, dat honderd
overtuigden, honderd mannen, méér kracht, meer invloed en dwang, meer en waarachtiger verovering beteekenen dan
honderdduizend ja-zeggers, dat de keur en de adel uit alle
standen van een volk verzameld een geduchter, vreeswekkender
leger vormt dan de heele Nederlandsche kiesvee-markt bijeen.
Ook de besten van een democratischen tijd achtten een dergelijk
verzamelen slechts nobel idealisme, geen realisme. Men wenschte
invloed: invloed op het heden, samenwerking daarom met de
bestaande machten: omdat er ook in het heden, en in een verre, niet alleen twijfelachtige toekomst iets g e d a a n moest worden — en juist door hen, die zoo begaan waren met de slachtoffers der bestaande wanorde.
En men besefte niet, dat niets een regeering en haar handelingen
dermate beinvloedt als het dreigement, dat het met haar in een nabije toekomst gedaan kan zijn. Men besefte niet, dat, hoe vastberadener en aaneengeslotener de werkelijk „leidende” krachten van een volk oprukken (niet naar een positieve medewerking aan het heden, maar naar de macht in de toekomst), hoe meer ook het zelfbehoud de vertegenwoordigers der oude wereld dwingt tot die „hervormingen” welke den strijd eener nieuwe politieke jeugd overbodig schijnen te maken. Men besefte niet, dat de hervormingen, welke binnen het kader eener oude wereld, binnen haar wanorde en mogelijkheden bereikbaar zijn, dan tóch tot stand komen, en zónder dat men er één (positief-medewerkenden) vinger naar hoeft uit te steken. Zijn medewerking aan het heden ontzeggen beteekent geenszins:
geen invloed op het heden hebben. Geen tyrannieker macht over het heden dan oprukken naar de toekomst. Strijden voor de macht in de toekomst is het heden beheerschen, is de heerschers van het heden opdrijven naar al de orde-mogelijkheden en hervormingen die binnen het bestaande regime realiseerbaar zijn. Totdat de machten achter deze regeerders zeggen: tot hiertoe en niet verder met uwe hervormingen — hierna worden ónze belangen geschaad. Op dat moment blijkt niet alleen, dat al die quasi-hervormingen niets wezenlijks veranderd hebben, maar dan blijkt ook — zelfs voor de meest verblinden — het gelijk en het recht der afzijdigen: der strijders op andere fronten. Doch tot dat moment behoeft men gemeenlijk niet te wachten. De veroveringskracht van een sterke, overtuigde
jeugd is altijd sneller dan de afwikkeling van het oude naar zijn eerloos en beschamend einde.
52
|

 |