Het moge hiermee voor ieder christenmensch, die deze logica onderschrijft, duidelijk zijn geworden, dat het geen gezagsmisbruik is, wanneer de kerkelijke overheid zich in tijdelijke aangelegenheden mengt, en dat zij wel degelijk het recht heeft de geloovigen het lidmaatschap van een bepaalde politieke beweging te verbieden, ook al behoort de macht over het politiek en maatschappelijk handelen der geloovigen haar niet rechtstreeks toe. Zij heeft hiertoe het recht, wanneer de beginselen, de leerstellingen, die aan een politieke beweging ten grondslag liggen, in strijd zijn met de godsdienstige, wanneer die beweging een orde voorstaat welke ,,specifiek geestelijke goederen essentieel aanrandt’’ of wanneer zij een apert gevaar oplevert voor het godsdienstig leven der geloovigen.
     Het is echter niet voldoende, dat de kerkelijke overheid een bepaalde politieke beweging in strijd acht met datgene wat een katholiek op het terrein der natuurlijke orde als wenschelijk moet verdedigen, die beweging, haar doctrine, moet daarmede in strijd zijn. En de gevaren, die de kerkelijke overheid ducht, moeten een reëele basis hebben. En ten slotte, juist omdat de kerkelijke overheid zich op een terrein begeeft waar zij slechts indirect gezag is, moet de kerkelijke overheid haar oordeel geargumenteerd waarmaken, moet haar ,,meening’’ in den meest waarachtigen zin een OORDEEL ZIJN. Ook hierom. Een onderdaan moet het goede gebod niet slechts uitvoeren en het goede verbod niet slechts opvolgen, hij moet het goede bevel (i.c. het goede verbod) ook met zijn verstand, als goed, beminnen, en daarom ook inzien. Het verstand, dit edelste vermogen van den mensch, moet overtuigd worden, en wel door hem die het goede bevel of verbod uitvaardigt. Dit is zijn plicht èn ten overstaan van den onderdaan, wiens dienaar hij is, èn ten overstaan van het goede bevel, dat hij beminnenswáárdig moet maken, beminnenswaardig voor den redelijken mensch. Diens schoonste bezit, het verstand, mag geen gezagsdrager verachten. Het verstand eerbiedigend, doet hij, wat ,,de Kerk’’ steeds deed, ook al omdat zij zelfs niet den schijn op zich wilde laden van willekeur.
     ,,Blinde gehoorzaamheid’’ is niet een onbegrepen bevel ten uitvoer brengen, maar het blinddings volbrengen van hetgeen men als goed heeft ingezien: daarvoor smaad en hoon trotseeren. Dat is die ,,kadaver-gehoorzaamheid’’ waarover Franciscus, deze gehoorzame mensch bij uitnemendheid, zoo prachtig gesproken heeft, dezèlfde Franciscus, die, in zijn eerbied voor het menschelijk ver­stand, tegelijk ook zeggen kon: ,,Slechts zèlden moet men in naam der gehoorzaamheid bevelen’’. Dit laatste zeide hij ook, omdat hij er van overtuigd was, dat er voor den mensch niets noodlottigers is dan òngehoorzaamheid (aan het goede bevel), en dat niets méér deze ongehoorzaamheid in de hand werkt, dan het niet zien en niet openbaren van de goedheid van een gegeven bevel. Deze eenvoudige en nederige en ongeleerde boetedoener van Assisi zeide hiermede precies hetzelfde, dat ook het inzicht was van den grooten leeraar Thomas van Aquino, die schreef: ,,De redelijke mensch echter moet ook in zijn gehoorzaamheid de rede gebruiken, en met zijn rede toestemmen in de wijsheid van het bevel.’’
     Een bevel i.c. een verbod moet de gezagsdrager dus niet ,,recht­vaardigen’’ met een (verder niet gemotiveerde) ,,meening’’, met een bepaalde vrees of beduchtheid, het bevel moet een geargumen­teerd, redelijk gemaakt, een voor de rede toegankelijk oordeel zijn, en dit te meer, als: a) het bevel of verbod een zaak betreft die slechts indirect tot de gezagsspheer van den betreffenden gezags­drager behoort en als b) de vrees zeer ernstige, d. i. beslissende zaken betreft. De onderordening van het tijdelijke aan het geestelijke zij volkomen aanvaard (ook met alle consequenties op het gebied van het handelen), maar de hoogere gezagsdrager moet zelfs den schijn vermijden, dat hij de rechten der lagere gemeenschap wille­keurig schendt. Aldus handelend, handelt de kerkelijke gezagsdrager geheel in overeenstemming met de wijsheid der Kerk en overeen­komstig haar beste, d. i. eervolste traditie.
     Over ,,het oordeel’’ in een volgende beschouwing uitvoeriger.

HENRI BRUNING

649


















aangemaakt: 17-07-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 20-07-2012