Over en naar aanleiding van Marsman’s verzen.
II.
Ik heb gesproken van de steriliteit der ,,moderne” katolieke ,jongeren”. Men begrijpe mij nu goed: ik bedoelde met dit woord géénszins dat deze laatsten hun leven lang maar weinig zouden produseren — immers: reeds héden produseren zij vrij veel, — met dit woord bedoelde ik alléén (ja gochemerd, juist, jij hebt het al begrepen!) hun: gééstelike steriliteit: Dit m.a.w.: de mentaliteit waaruit de produkten der meeste jongeren voortkomen is zó ontzàggelik burgerlik dat we niet kunnen aannemen, ja, zèlfs met beslist gebaar ontkènnen: dat deze tot een grote kunstdaad zou in staat zijn.
Wij hadden gedacht: in dit verband ons er enkel bij te mogen bepalen: de simptomen dier inderdaad-beàngstigende burgerlikheid aan te wijzen — in een afzonderlik artiekel làter zouden wij dan deze, om haar oorsprong bloot te leggen, nader analiezeren: — voortschrijvend bemerkten we echter dat het òbjektief bèter, en súbjektief
|