|
Waarna het zelfbewuste hoofd gewassen werd. Toen het drijfnat opdook:
— Wat stà je nog te tréuzelen?
— Kom ’ns kijken! Die juffrouw Krelissen, die heeft het óók al gezien. Nou dat is óók een mònster als die d’r gebit niet an heeft.
— Laâ’s kijken. — En met ’n paar haastige streken droogde hij ruw-weg z’n gezicht zodat rode vlekken erop zichtbaar werden.
— Pas-t-erop! Ze heeft het in de smiezen dat we d’r staan te begluren.
En het kiertje makend tot een klein gaatje waarin zijn linker oog — het rechter was scheel: ’t keek de verkeerde richting uit — presies paste, deelde hij mee:
— Die is ook-al een-en-al verbazing: d’r hele tandeloze mond staat ervan òpen.
— Hahaha. Zo’n mens! — — Hé? wat zal die venijnig zijn dat wij het het eerst hebben gezien.
Waarna ze haastiglik begonnen te plassen en te poetsen, nadien haastiglik ontbeten, om bij het gevalletje zo gauw-mogelik aanwezig te zijn: de man autoritair, de vrouw vol weids dédain.
In de straat ’n opgewonden bedrijvigheid. Van alle kanten zijn de mensen gekomen en bespreken het geval.
— Hè! De zòn! Hoe is 't mogelik! Hoe is het in ’s hemels naam mogelik!
’n Agent houdt de mensen op een afstand:
— Mensen terug! Niet duwen! Niet te dicht erbij. Asjeblief jij daar: niet dringen.
De aangesprokene:
— Wat dach-je, dach-je dat we onze poten zouên willen verbranden!?
— Houd je brutale bakkes!
— Nou dan! Klets dan niet!
— Zeg asjeblief, ik sta hier niet voor m’n plezier!
— Dat is ’t verschil tussen jou en mij, hè.
De man en de vrouw werden niet opgemerkt.
Toen een jongeman: ’n energieke kerel: ’n voetballer.
Men zegt hem dat de zon op straat ligt.
— Anders niks; en hij wil doorlopen. Dan bezint hij zich, wringt zich door de mensen: hij was bekend, om niet te zeggen: beroemd: men liet hem dus gewillig door.
De agent kent hem van het veld: glimlacht tegen hem.
Tot opeens een onverwachte aanloop — en hij schopt tegen de zon.
Niets gebeurd.
De zon bleef liggen dansen en glinsteren: zijn voet schoot erdoor heen: ’n ogenblik scheen alleen de fonkeling heviger.
Pierrot wipt met een laatste slanke, zachte duikel over de hoofden der mensen: grijpt de zon in zijn arm en met lichte spitse slagen
|
17
|
|