lijst De Valbijl
vorige bladzijde



    vorige bladzijde — Nietwaar? Alle knopen zijn juist om er een verende Aupingmatras van te maken.
   — Nog dit: We hebben dus na veel dagen van sekuur onderzoek de LICHT-reklame: melange vervangt natuurboter, niet defekt bevonden, juist. — Dat klopt toch, nietwaar?
   — Juist: Niet defekt.
   — Juist. Maar dan zit ik nog met deze vraag: is het een LICHT-reklame omdat alle straten erop uitlopen, òf lopen alle straten erop uit omdat het een LICHT-reklame is?
   — Hoe bedoelt U?
   — Ik bedoel zó: wij zijn allen voor de RK. Staatspartij. En. . . u-weet-wel — daar gaan we geen haar-breed van af — IS onze afgod, maar zijn sigaar is van òns.


De zon in de straat.

   — Née maar! Kijk me nóu ’ns! kreet de man.
   — Wat wat wat — wat is er? En de vrouw schoot met een verschrokken haastigheid het bed uit, op haar man af die tussen het voorzichtig opengeschoven kiertje van het gordijn op straat keek.
   — Neeeemaaaar, rekte-n-ie in trage verbazing. Heb je ooit van j’, neeeemaaaar, pafte de onvruchtbare verbeelding zijner bevreemding die als ’n half-dood vliegje stierf in de vruchteloze poging zich van het kleverig papier te bevrijden.
   — Wat ìs er? Wat ìs dat?
   — De zòn is naar beneden gevallen, de zòn — — — de zon ligt in de straat.
   — Wat vertel je me n — — —
   En ze keken beiden, de vrouw angstig, de man suffig-geinteresseerd naar de gloeiende bal die in het doodlopend straatje te glinsteren lag. Met zachte korte rukjes, als een kinderballonnetje dat te kort is vast-gebonden en door de wind bewogen wordt, danste-n-ie lichtelik, bijna onmerkbaar op en neer, met hobbelbewegingkjes, als stootte-n-ie telkens tegen keitjes.
   — Ja maar — — — ! ? en de vraag dampte weg in schrik en verbazing.
   — Wàt ,,ja maar”, alsof hij die overdréven bevreemding au fond toch niet kon zetten: vreemd? natúúrlik!, maar zó vreemd (en hij vergat de mogelikheid: zó vreemd = hoe vreemd).
   — Maar dan zou je ’t hier toch niet uit kunnen houen van de wàrmte!?
   — Hahaha! maar natuurlik de winterzon.
   En omdat ze het kleinerende van dat lachje begreep, gaf ze zich over:
   — Och! hoe kòn ik zo dòm zijn!
   — We zullen ons éérst maar ’ns gaan wassen, en dàn gaan ontbijten. En dáárna kunnen we nòg zien. volgende bladzijde

16






















lijst De Valbijl
volgende bladzijde



aangemaakt: 18-07-2013 Copyright © 2013 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 18-07-2013