zijn duistere, verzwegen achtergronden, zijn heimelijke of verheimelijkte wanstaltigheid gelijk wel geschiedt in het droomleven dat zoovele malen oprechter, clairvoyanter, òngecensureerder is (durft zijn) dan het bevreesde dagleven waarin het verstand onze bangste vermoedens censureert en steeds poogt te ontzenuwen. Het onderbewuste, verdrongen vermoeden omtrent wanstaltige achtergronden was helder verstaan geworden: voorgrond, en het surrealistisch zien welhaast reëel zien — zoo onontkoombaar drong het gedeformeerde zich op.
    Maar juist die dadelijkheid, waarmede een gruwelijk domein van het leven zich openbaarde, het feit dat die zijde van het leven voor eenieder die maar even zien en hooren wilde, bloot lag, bepaalde het karakter van het na-oorlogsche surrealistisch zien. Nu dat domein niet meer de scherpe (zwaard-scherpe) en zwarte slagschaduw was van een hoogen droom, niet de a.h.w. láátste en dan onaflaatbare ervaring van een edelen, sterken geest en het recht (het alleenrecht) der grooten en voornamen, maar het dadelijk deel van eenieder wiens geestelijke structuur niet al te grof was, werd het surreëel zien, het ervaren van het afzichtelijk-verminkte in het menschelijk bestaan het bezit der kleine breinen en zwakke geesten, van lieden die voor het ervaren van die realiteit niet bestemd waren en die in andere tijden wellicht enkel de bonhomie van het menschelijk bestaan zouden hebben gevierd! En dit had niet slechts tot gevolg dat het surrealistisch zien — ééns de laatste en wrange ernst der grooten — een „mode” kon worden, maar ook, dat die werkelijkheid, welke alleen voor de sterken bestemd werd, niet verwerkt kon worden en slechts de verdere ontreddering dier zwakke breinen inleidde: een volstrekte vertwijfeling, of, waar zich een revolutionnair vitalisme scheen te handhaven,een nihilisme dat — voorwaarde voor een nieuw begin — waarde en onwaarde gelijkelijk en hoonend wegvaagde; zij kon slechts straffeloos„verwerkt” en aanvaard worden wanneer zij herleid was tot een spel, een snobisme, en daarin bedwongen, ontzenuwd, — ontwapend. En een snobisme wèrd het — en, als elk snobisme, een kortstondige kultus. En een ander, niet minder opmerkelijk gevolg van het feit, dat het surrealistisch zien het deel (en de doem) werd van lieden zonder werkelijk formaat, van een surrealistische onderwereld, was, dat het, na een kortstondig en schijnbaar fel leven, voorbij kon gaan zonder waarlijk groote, diep-menschelijke accenten getroffen te hebben (het beklemmende juist van het wèrkelijke surrealisme), dat het toch niet meer zou blijken geweest te zijn dan een oppervlakkige levensberoering, die slechts een herinnering zou laten — grauw en benauwend — aan iets verziekts en naargeestigs. Door dit alles nu verschilt het na-oorlogsche surrealisme essentieel van het surrealistisch verbeeldingsleven van sommige kunstenaars in andere tijdperken. Dat was niet het eigendom van kleine, snel-ontredderde breinen wier eenige redding en heul het spel en het snobisme plegen te zijn; het stiet een (van drama’s geladen) ruimte open, het obsedeerde, doch het verspreidde geen zware, pestilente lucht, men bevond er zich niet mee op

















aangemaakt: 01-11-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 04-11-2012