lijst De Paal
vorige bladzijde



vorige bladzijde is ook zo sentimenteel . . . . Deze mensen weten niet wat het zeggen wil dat God TENSLOTTE Goed, Barmhartig en Liefderijk is, omdat zij den mens niet kennen”.
En hij schreef (dwars tegenin het onverwoest en onverwoestbaar evenwicht der lauwe praters van dit moment):
,,Als een mens in de woestijn gaat wonen dan gaat hij in de rust, in de stilte, met God alleen: zij (de dichters) durven niet denken dat deze mens nu is als alleen in een scheepje op een grote zee: en toch, zo is hij: stormen en windstilten zullen over hem komen, en ’t zal hem zijn of hij geheel verlaten is, terwijl hij alles moet vasthouden en besturen. Als een mens Priester of Kloosterling wordt, dan omstraalt hem al het ewig licht omdat hij de ijdelheden der wereld verlaat: als ontkennen zij de mogelikheid dat deze mens in ’n duistere nacht treedt die jaren duren kan, waarvan toch ook St. Theresia spreekt”.
En men zou hieraan kunnen toevoegen: als vandaag aan den dag een mens in Holland katoliek is, dan is hij verplicht de bierpottenlol van het opgang makende zuiden te leven òmdàt deze hèt bewijs levert dat men zijn Kalvinistiese afkomst overwonnen heeft! En hij schreef (en het was of hij schreef tegen de valen en egalen van dit moment):
,,Is er dan geen man Job meer mogelik, noch een Samson noch een Judith of Esther? Noch een Johannes of een Judas? Noch een mens die Kristus navolgt zodat deze mens water en bloed zweten zal?” En hij schreef (met een hard en helder besef van de betekenis zijner woorden):
«VAL MIJ NU NIET MEER BIJ! O MENS.»
En toen men honderd maal dat éne zinnetje van Maritain (,,Dieu ne demande pas d’ ,,art religieux’’ ou d’ ,,art catholique”) had uitgespeeld, dat ene zinnetje over het strikt noodzakelike waarmede men ieders houding, maar toevallig alleen niet ònze houding, kan verdedigen toen men zich hondeerdmaal had verdedigd met dat éne waar mede men zich juist nièt verdedigen kan; toen waren inderdaad de leurders met zijn naam en daad degenen die hem op het meest essentiële van zijn betoog *) nièt meer bijvielen! o mèns . . . .
Rob de Wilt was een jòng, vurig en fel overtuigd begin: hij EISTE: van zichzèlf, — zoals ieder jongen vurig mens ZICHZELF eisen stelt. Het zinnetje van Maritain (hij schreef goddank nog andere!) eist niets; het is zelfs een verdédiging. ,,Dieu ne demande pas” is altijd de verdediging der lauwen, der praters; het is, in dit geval, deverdediging van een nederlaag, de verdediging van een vaal en schrijnend, beschamend, verminkt en huiswaartszeulend einde. Het is het nivelleren van iedere berg van antoeziasme tot de egale vlakte van het (voor ieder heviger levend mens onlééfbaar-vale) weinige waartoe wij in laatste instantie, verplicht zijn. Rob de Wilt zou misschien ieders houding met dit zinnetje hebben willen verdedigen; hij zou er alleen niet de zijne mee willen verdedigd zien.
De katolieke dichters die met deze zin zichzelf — de neutraliteit van hun kreatieve arbeid — menen te kunnen verdedigen hebben zichzelf reeds met deze verdediging, als meer en beter willenden, veroordeelden gevonnisd. Niet slechts aan God. maar ook aan ONSZELF zijn wij tot meer dan het strikt noodzakelike verplicht.
Ook Rob de Wilt zag (presies zoo als Pieter van der Meer de Wal - volgende bladzijde

*) Betreffende de bijzaken schreef hij dan ook: ,,Waarom valt gij mij allen bij?” III

13






















lijst De Paal
volgende bladzijde



aangemaakt: 18-07-2013 Copyright © 2013 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-07-2013