|
O boeg!
scherpe boeg die eens dansend
dwars door de branding joeg; – o rode,
donkere bloem,
Kruis-God, die ons allen ranselt
onder Uw harde doem;
o zwart leeg hart, mijn trotse geest
die een woeste vlam van verzet is geweest, een tempeest
van mijn duistre haat, van mijn hoog verdriet,
o Liefde! die niets dan doelloosheid liet
het weemlende sneeuwen ving bevende aan,
onhoorbaar waaiend langs de kamerramen.
en alles is in dit aanhoudende sneeuwen
dit bevende sneeuwen, dit weemlend sneeuwen
dagen-lang eenzaam ondergegaan
onhoorbaar vergaan.
de luchten grauw,
de plassen zwart –
o Hart, o Hart |
HAARLEM, MAART 1929.
|
3
|
|