|
HENRI BRUNING |
D E V E R L O O R N E N |
het wemelend sneeuwen ving bevende aan,
onhoorbaar waaiend langs de kamerramen:
ogen die star het verscheemren omvaemen
der verten; de zerken
waarachter hun levens nu lijdzaam vergaan
hun trotse handen, hun moedige handen
liggen vermoeid in de dood van hun schoot
en doelloos als schepen die strandden.
hun ogen branden; zij staren groot –
het sneeuwt om zo zwarte plassen,
het sneeuwt over eenzame landen.
1
|
|