D e   z o m e r b e e k

Het water glijdt zoo peinzensstil
de velden door bij dag en nacht,
reeds eeuwen stroomt het en ontvangt
gans onberoerd, aan geen verwant
de winterstilte en de zomerpracht

Het voegt zich onbevreesd en stil
de bedding langs en kent geen wil;
wat in zijn kleine stilte spiegelt
stroomt het voorbij, en zonder band
ook met den bodem, waar geen plant
mee op dit stroomen wiegelt

Het is slechts stilte, die niet telt,
dit leven-zelve van het zomerveld.

Alleen de vischjes vonken
en verschieten in zijn diep,
de vischjes en de torren spelen er
een zacht-bevangen lied.

Het water glijdt zoo stil en klaar,
zoo onberoerd en niet herkend,
en geen die langsgaat vraagt zich waar
dit eenzaam stroomen endt, —
geen die dit eenzaam water als
Gods verste stem herkent.

Alleen de vischjes en de torren vonken
en verschieten klein en snel, —
de vischjes en de torren vonden er
hun vredig vergeten spel.






111

















aangemaakt: 01-08-2012 Copyright © 2012 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-12-2012