terug


VOLK EN VADERLAND
Radicalisering naar de Germaanse SS?

Inhoud
1. Inleiding
    1.1. Radicalisering naar Germaanse SS?
2. Idee en menigte
    2.1. Irreëel gezwets in de ruimte
3. Germaansche verbondenheid
4. Staat het nationaal-socialisme op positief christelijk standpunt?
    4.1. Nietzsche
    4.2. De Lagarde
    4.3. Eucken
    4.4. H.S. Chamberlain
    4.5. Moeller van den Bruck
5. Wat is positief christelijk?
    5.1. De reactie van kameraadske J.J.-v.B.
    5.2. Het antwoord van kameraad Bruning
6. Nietzsche en het christendom
    6.1. Nietzsche en het nationaal-socialisme van de briefschrijver
    6.2. De reactie van kameraad Bruning: Nietzsche en nog iets
7. Een geWaagde uitstap: "Niet de vorm"
8. Nogmaals: Radicalisering?
9. Conclusie


1. Inleiding
Bruning is in 1942 een halfjaar eindredacteur van De Schouw, het blad van de Kultuurkamer, geweest. Dit eindredacteurschap wordt hem als één van zijn misstappen in oorlogstijd aangerekend. Dat hij vanaf het begin van de oorlog anderhalf jaar redacteur van De Waag was, wordt bijna nooit vermeld, al heeft hij in dat blad juist zijn meeste politieke artikelen geschreven en in De Schouw vrijwel uitsluitend artikelen over literatuur en kunst. Kennelijk houdt men zich bij het schrijven over Bruning liever bij de gemakkelijke "feiten" (lidmaatschappen e.d.) dan bij de "moeilijke" feiten, de inhoud van zijn artikelen.
Zo kan ik mij niet herinneren dat er ooit aandacht is besteed aan de artikelen die hij in het midden van de oorlog in Volk en Vaderland heeft gepubliceerd.
De laatste twee, van die artikelen, dragen de titel "De Britse tragedie" en daarin verduidelijkt Bruning zijn visie op de Britse politiek en in het verlengde daarvan de noodlottige consequenties van een Amerikaans-bolsjewistische overwinning voor Europa. Ik beschouw deze twee artikelen als een toelichting op zijn standpunt dat hij al onmiddellijk na de inval van de Duitsers had bepaald.
De andere artikelen, die ik in deze Voorlopige Subjectieve Bevinding onderzoek, gaan over de Germaanse mens, het nationaal-socialisme en het christendom. En juist in deze artikelen komen alle belangrijke opvattingen van Bruning over levensbewustzijn, de Germaanse mens, het christendom en nationaal socialisme samen.
Deze artikelen in Volk en Vaderland zijn op Nieuw Levensbewustzijn en het artikel "Bekwamen" in De Schouw na, zijn laatste politieke artikelen. Dus als er al van radicaliseren sprake is geweest, wat hem toch in verband met zijn begunstigend lidmaatschap van de Germaanse SS is verweten, moet dat hier dan toch terug te vinden zijn.


1.1. Radicalisering naar de Germaanse SS?

Met radicaliseren bedoelt men te zeggen dat Bruning meer uitgesproken een voorstander zou zijn geworden van de zwarte zijde van het nationaal-socialisme: de rassenleer en het daarmee samenhangende antisemitisme. Als bewijs daarvoor verwees men o.a. naar de door Bruning samengestelde bundel Gelaat der Dichters (met daarin één gedicht over de Vlaamsche Waffen SS, één gedicht over het Vrijwilligerslegioen Nederland en één antisemitisch(?) gedicht).


Al in 1985, naar aanleiding van de tentoonstelling "De nieuwe orde en de Nederlandse letterkunde 1940-1945", wist men, welhaast triomfantelijk, over Bruning te melden:


Hoewel hij pas in september 1944 begunstigend lid werd van de Germaanse ss, had hij zich reeds veel eerder daarvoor opgegeven. Op 24 juni liet hij aan de redactie van De Waag weten dat hij zich al 'vrij geruime tijd geleden' had aangemeld. Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, Archief De Waag, U 13 f, Henri Bruning aan S.B. Modderman, 24 juni 1943).


Ik moet altijd nog eens deze brief gaan inzien, maar dat is een ander verhaal.
De publicaties rond de genoemde tentoonstelling hebben mij echter nog niet duidelijk gemaakt, wat er nu concreet zo mis was met de Germaanse SS. Germaanse SS, klinkt wel heel verschrikkelijk, vooral dat SS, omdat het meteen associaties oproept aan alle misdaden van de Waffen SS in Oost-Europa.

Zijn begunstigend lidmaatschap van de Germaanse SS heeft Bruning zelf, zover ik weet, twee maal ter sprake gebracht. Het mij meest bekend is wat hij daarover verteld heeft aan zijn kinderen in een brief uit 1978 (), naar aanleiding van een plan van de Duitsers om de bevolking van het noordelijk deel van Nederland na hun overwinning te deporteren. Dit voorval betekende voor hem de nekslag voor wat er van zijn politieke idealen nog overgebleven was.
En voorts nog een opmerking van Bruning in een brief aan Voorhoeve van 5 oktober 1943. De brief is te vinden in R. Brunings Henri Bruning over grootheid en tragiek en geweten ().


Mijn eenige vertrouwen is de SS; zij vertegenwoordigt de werkelijke revolutionaire gedachte en de werkelijke revolutionaire dynamiek. Weliswaar is haar gedachte er niet een waarvoor het Neder­landsche volk thans te winnen is, maar ik geloof steeds meer dat het na een Duitsche overwinning niet allereerst meer gaat om de menigte, maar om een gerichte minderheid, een werkelijk leidende kern - voor de beslissende posities; en die gerichte minderheid kan dan, zonder overhaasting en dan ook zonder compromis, het volk veroveren voor de waaráchtige Revolutie.

Ik geloof dat de SS gedachte de eenige is die toekomst heeft en het werkelijke heil der Germaansche volken vertegenwoordigt. Voor enkele dagen las ik weer een verslag van een redevoering van Elias, de Leider van het V.N.V. in Vlaanderen; ik geloof dat hij evenmin de huidige Germaansche Revolutie begrijpt als destijds de Dietsche van Joris van Severen. Hij is, juist als toen, net beneden het niveau der wérkelijke eischen van een tijdsgewricht. Het is jammer, vrees ik, van alle krachten die weer gedurende zo langen tijd voor noodelooze oneenigheden worden opgeëischt. Ik geloof niet, dat dié politiek in het belang van het Nederlandsche volk zal blijken te zijn. ()


Bruning schreef niet in deze brief wat die SS gedachte, die toekomst gehad zou hebben, was. Hij bleef zich echter, nog steeds, inzetten voor het belang van het Nederlandse volk.
Maar in diezelfde brief had hij wel aangegeven waarin de NSB nièt zou slagen en men kan dus aannemen dat hij de Germaanse SS daartoe mogelijk wèl in staat achtte:

het strijdbare en beste deel van het Nederlandsche volk op het niveau van onze Revolutie [te] brengen en daar tot een schéppende kracht [te] maken.


Omdat hij in zijn brief aan Voorhoeve sprak over "de waaráchtige Revolutie" is het in dat verband goed om te lezen wat hij naar aanleiding van het begrip revolutionair schreef op 1 september 1944 in De Waag in zijn artikel "Nogmaals wat is revolutionair?" ()

De vraag is dan alleen maar: denkt hij hiërarchisch-zuiver. Dit nu moet ik ontkennen bij hem, die het sociale primair stelt. Primair is altijd de innerlijke vrijheid van den mensch. Dit is het hoogste doel van het menschelijk leven en ook het hoogste doel en het essentieele van al die groote historische transformaties, welke wij revoluties plegen te noemen. Aan dit hoogste goed is alles ondergeschikt, daartoe dient alles een voorwaarde te zijn. De godsdient, de staat, de maatschappij, de cultur, kortom, het geheele samenleven der menschen dient tot niets anders dan dit hoogste goed, de innerlijke vrijheid van den mensch te helpen verwerkelijken.


2. Idee en menigte
In dit artikel, van 3 juli 1942, beschreef Bruning hoe alleen de nood de menigte ertoe kan brengen een reddend idee te volgen. Het reddend idee, de totaaloplossing, die door enkele voormannen van het nationaal socialisme reeds, ver voor het optreden van de noodlottige eindfase, was voorzien. Hier doelde hij op dezelfde figuren die hij ook ter sprake zou brengen in zijn artikel over nationaal socialisme en christendom, te weten Nietzsche, Houston Stuart Chamberlain, Paul de Lagarde en Arthur Moeller van den Bruck. Uit het volgende artikel zou blijken, dat hij met die noodlottige eindfase, doelde op het instorten van de Europese cultuur. En deze cultuur werd door Bruning toch op de eerste plaats gekarakteriseerd als een latijns-christelijke cultuur.


Het is allereerst d e t ij d, het toenemen der nood, dat een volk rijp maakt om zijn werkelijke redding te verstaan en te aanvaarden. ()


De stilte rond een scheppend idee, de haat ook waarmede zij bestreden wordt, behoeft ons niet te verontrusten. ()


De scheppende voorposten van een volk echter v o o r z i e n een nood en o v e r z i e n het totaal van dien nood: zijn vele aspecten en zijn vele oorzaken; zij beseffen reeds de fatale eind-phase als de menigte zich nog maar nauwelijks een gevaar bewust is. ()


Doch deze vermetele realisten werden langen tijd, levenslang vaak, en vaak ook langer nog dan levenslang, niet verstaan. ()


(Ik denk hier aan figuren als Nietzsche, Houston Stuart Chamberlain, Paul de Lagarde, Arthur Moeller van den Bruck, enz.) ()


eenvoudig omdat zij antwoord zijn op het totaal der nooden, en het totaal der nooden niet verstaan en niet geloofd wordt. ()


Het vermetele realisme van haar scheppende voorposten ondergaat de menigte, langen tijd, enkel en alleen als irreëel gezwets-in-de-ruimte, als een weinig actueel ,,idealisme”. ()


(Zo werd er ongetwijfeld ook over Bruning gedacht.)


Alleen d e t ij d geeft den ver-zienden gelijk, maar ook niets anders. ()


Er is maar één sociale ordening, die het maatschappelijk probleem, zooals het zich in een bepaalde historische phase onvermijdelijk stellen gaat, oplost. ()


Er is maar één staatkundige constructie, die werkelijk scheppend is, realistisch en tegelijk ver-ziend: het juiste antwoord op een juist beoordeelde historische phase. ()


Er is ook maar één juiste (d.i. reddende) s t r ij d-methode, één methode, waardoor het gestelde doel bereikt kan worden (dichtst banaderd). ()


En eerst dàn kan een reddende idee in haar totaliteit aanvaard en verstaan worden door de menigte, wanneer ook de n o o d   t o t a a l is geworden. ()


Een scheppende idee is altijd een strijdende en een in hoogste mate strijdbare idee. Zij wekt, richt, bundelt, trekt samen, menschen uit alle mogelijke kringen, zij ’t dan slechts wéinige menschen aanvankelijk. Die weinige geven de idee haar gestalte, w e r k e n h a a r u i t voor alle gebieden des levens. ()


En de derde opdracht dier scheppende minderheid is een strijdf o r m a t i e: van geestelijk en moraal onkreukbaren; de formatie van een geestelijke en moreele aristocratie. ()


Maar is dan — door het zich voltrekken der eind-catastrophe — de tijd gerijpt en gereed geworden voor de idee, dan moet ook de idee gereed en gewapend (en tot de tanden gewapend) zijn voor den tijd: voor haar taak op dat moment van reddeloos ineenstorten; gereed als idee, gereed in haar methode, gereed in haar formatie, zóó, dat zij op alle gebieden des levens de beslissende woorden spreken en de beslissende daden stellen kan: op alle fronten verlossend dóórbreken en de teugels in handen nemen kan. ()


Een waarheid — ik herhaalde het reeds vele malen — is slechts zooveel waard als degenen, die haar vertegenwoordigen. ()


2.1. Irreëel gezwets in de ruimte
Het lijkt mij hoogst onwaarschijnlijk dat er veel lezers van Volk en Vaderland zijn geweest die dit artikel helemaal uitgelezen hebben. Zij die er al aan begonnen zijn zullen het al snel aan de kant geschoven hebben als "ïrreëel gezwets-in-de-ruimte". En dat is ook niet zo verwonderlijk, want Bruning blijft wel heel erg vaag. En de enige concrete hint die hij geeft is een verwijzing naar Nietzsche e.a. Maar, ik wil mijzelf niet als maatstaf nemen, echter meer als voorbeeld, de genoemde figuren waren mij volstrekt onbekend, zelfs van naam, met uitzondering van Nietzsche, en alles wat ik nu van die anderen weet en ook het meeste dat ik van Nietzsche weet, is dat wat Bruning er over schrijft. Dus ondanks zijn hint werd het stuk niet veel duidelijker.
Wat Bruning schreef over het klaarstaan van de idee, de strijdmethode en de strijdwijze zou hij later uitvoerig in De Waag in "Bekwamen" () behandelen. Toen achtte hij nog steeds de kans groot dat Duitsland de oorlog zou winnen. En in dat geval moesten er dan "geestelijk en moreel onkreukbare" Nederlandse nationaal-socialisten klaar staan met een duidelijk omlijnd idee van welke belangen er hier, in een Duits nationaal-socialistische omgeving, verdedigd zouden moeten worden.

Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat Bruning ook zelf wel degelijk vooruit heeft gekeken en dat alles wat hij in die tijd geschreven heeft ook betrekking had op zijn eigen situatie op het moment van de Duitse bezetting van Nederland. In die eerste maand van opperste verwarring voor hem, heeft hij eerst moeten bepalen welke ideeën hij zou blijven verdedigen om tot een samenleving te geraken, die voor àllen tenminste niet "onleefbaar" zou geworden zijn. Vervolgens moest hij bepaald hebben met welk strijdplan hij die verdediging zou hebben moeten uitvoeren, en tenslotte moest hij er voor zorgdragen dat zijn (één-mans)formatie onder alle omstandigheden "geestelijk en moreel onkreukbaar" zou moeten blijven optreden.
Bruning heeft ongetwijfeld al vóór de inval van de Duitsers nagedacht over zijn houding tijdens een oorlog. Al was het maar alleen vanwege het feit, dat van Severen ervan overtuigd was dat de plannen van het Verdinaso vóór een oorlog met Duitsland gerealiseerd zouden moeten zijn, omdat er, nadien, niets meer van terecht zou komen.
Zijn eigen ver-vooruitzien blijkt ook uit zijn pessimisme met betrekking tot een "Engelse" overwinning van de oorlog. Een Engelse overwinning zou in zijn ogen de totale instorting van Europa met zich meebrengen. De "noodzaak" van een oorlog, alsmede het bittere verloop daarvan heeft hij uiteengezet in een tweetal artikelen "De Britse tragedie" ().


3. Germaanse verbondenheid
Was Bruning in het voorgaande artikel nogal onduidelijk over wat het reddende idee volgens hem zou moeten behelzen, in dit artikel, van 17 juli 1942, maakte hij dat al wat duidelijker. Met de eind-catastofe, waarover hij sprak, doelde hij op het uitgeput zijn van de scheppingskracht der latijns-christelijke cultuur, die tot dan toe de Europese cultuur bepaald had. En de redding zocht hij toen in de scheppingskracht van de Germaanse cultuur, waarvan ondermeer figuren als Eckhart en Luther en meer recentelijk Nietzsche exponenten waren. In Brunings visie was de ware scheppingskracht der Germaanse cultuur dus iets heel anders dan het (Duitse) nationaal-socialisme van die dagen, dat ook nog lang niet zijn definitieve vorm had bereikt. Dat laatste zou zeker nog decennia nodig gehad hebben om tot stand te gekomen te zijn. Ook nu weer lijkt het erop dat het Bruning meer te doen was om de redding van Europa, dan om de redding van Europa door het toen heersende nationaal-socialisme. Bruning heeft in dit artikel wat vrijelijk de termen Germaans, Europees en Noordras gebruikt, maar zijn uitgangspunt bleef de (rasonafhankelijke) "natuurlijke mens".


DE Germaansche mensch stelt den mensch en de aarde voorop. Voor hem is ,,de natuurlijke mensch” normatief: beslissend en richtend voor zijn verzet, en bepalend voor zijn scheppingswil. ()


Hij bezit een trotsch, hem ingeschapen bewustzijn van den vrijen en bevrijden mensch: hij beseft dat géén leven, welk dan ook, hetzij goddelijk, hetzij maatschappelijk, een knechten van den mensch kan zijn, integendeel: elk leven moet dit bewustzijn dienen, verdiepen, — verwerkelijken. ()


Voor alle duidelijkheid: Bruning bedoelde dus uitdrukkelijk óók: geen knechten van de vrijen en bevrijden mens door het nationaal-socialisme; en zeker óók: geen knechten door een christendom.


De Germaansche mensch is daarom de ernstige, de op de essentie van het bestaan gerichte mensch de mensch..... die den mensch ernstig neemt. ()


Hij dùrft mensch te zijn, — voluit; rustig-opgericht aanvaardt hij zoowel de bittere doem als het schoone en gevaarlijke voorrecht die het mensch-zijn inhoudt. ()


Hij is de levensmoedige (d.i. ook levens-blijde) en vermetele mensch: vermetel in zijn denken, vermetel in zijn daden, onbevreesd en vermetel ook in zijn mystiek en theologie (Meister Eckhart). ()


Door te verwijzen naar Eckhart, stelde Bruning de hele problematiek in een veel breder perspectief dan alleen het Europa ten tijde van het nationaal-socialisme.


Deze deemoedige trots is zijn trouw aan de aarde, en deze trouw aan de aarde zijn trouw aan God. ()


Deze (volmaakt zuivere) aandrift, deze wil tot vrij en eervol leven is het wezen-zelf, de diepste bepalende impuls van den Germaanschen mensch, preciezer: van den Germaansche ras-ziel. ()


(...) werd hij [,de Europeesche mensch], juist hij, eeuwen lang bestreden, vernederd, geknecht — en wel door allen die bij een vrij en opgericht menschelijk leven geen belang hebben en daarvan niet ,,gediend” zijn. ()


(...) in hem revolteert, fundamenteeler, het leven-zelf, de ziel-zelf van den mensch, de ziel die zichzelf wil zijn, haar eigen gestalte, en al het andere gestalte van haar. ()


Was de Germaansche mensch krachtens zijn wezen bestemd eenmaal de leidende mensch te zijn, de feiten dwingen hem thans die leiding in handen te nemen. Zijn recht werd plicht. Omdat de scheppingskracht der latijnsch-christelijke cultuur, die tot dusver de Europeesche cultuur bepaald heeft, is uitgeput, omdat dié phase der Europeesche cultuur voltooid (en tevens vernield) achter ons ligt — en reeds zeer lang, zonder kans meer zich nog te hernemen; omdat, nu de scheppingskracht der latijnsch-christelijke cultuur bezweken is, de eenige redding der Europeesche cultuur het doorbreken der Germaansche scheppingskracht en het gestalte krijgen der Germaansche wereld-visie is. ()


De Germaanse wereldvisie: het normatief zijn van de "natuurlijke mens".


De latijnsch-christelijke cultuur kan zich niet meer hernemen (...). ()


(...) de periode van haar scheppend leven is reeds lang voorbij en haar rest weinig meer dan een steeds dieper verleugenen van het natuurlijk (en bovennatuurlijk) leven; ()


In het twistgesprek der wereld-historie is het woord thans aan het Noordras. Als Europa gered moet worden zal het Noordras zulks moeten doen. ()


Hoe ook de staatkundige conceptie van het Nieuwe Europa zal zijn — voor ons, als Germanen, zal deze staatkundige orde ook de bevestiging moeten zijn van de verbondenheid der Germaansche volken, deze eenheid en verbondenheid tot grondslag moeten hebben. ()


Bruning had reeds vele malen het bestaansrecht en de gelijkwaardigheid van álle Europese volken benadrukt.


Deze eenheid ondermijnen is de laatste mogelijkheid van Europa ondermijnen. ()


Wij leven schéppend, of wij leven niét. ()


4. Staat het nationaal-socialisme op positief christelijk standpunt?
Aanleiding tot dit artikel, van 14 augustus 1942, was voor Bruning het politiek-katholicisme. Al in november 1940 had hij het wezen van het politiek katholicisme in De Waag in "Men zij gewaarschuwd!" () uitvoerig beschreven. Bruning begon nu met te stellen dat het politiek-katholicisme een naspel is van een veel ernstiger en reeds eeuwen spelend verzet van de kerk tegen "het vrije en trotse leven van den natuurlijken mens". Maar het bestrijden van een politiek christendom betekende, in Brunings visie, geen bestrijden van het christendom zelf, ook al dachten vele tegenstanders, maar ook de nodige aanhangers van het nationaal-socialisme daar anders over. Om die reden ging hij na wat "de leidende figuren der huidige revolutie" (Nietzsche, De Lagarde, Eucken, H.S. Chamberlain en Moeller van de Bruck) over het christendom gezegd hebben, om uiteindelijk uit te komen bij een "wirklichkeitsreligion" van een "Germaans christendom". Na een Germaanse kultuur als antwoord op een Latijns-christelijke cultuur, kwam hij nu uit bij een Germaans christendom als reactie op een Latijns christendom.


Terecht signaleerde Alfred Rosenberg het politiek-katholicisme – zooals wij het thans meemaken – als een naspel van een vijandschap, die langduriger en noodlottiger woedde dan de laatste tien, twintig, dertig jaar; als een vijandschap ook, die veel verder en essentieeler levenswaarden gold en onverzoenlijk verwoestte dan het verwerven en behouden van wat politieke partij-macht als noodzakelijk veronderstelt. ()


Dit betekende een zware beschuldiging aan het adres van de Katholieke Kerk!


Het politiek-katholicisme is slechts de buitenkant van een reeds eeuwen lang ageerend verzet tegen het vrije, trotsche leven van den natuurlijken mensch en tegen het den mensch bevrijdende en oprichtende van de bovennatuur, tegen datgene wat het edele en voorname en tevens het essentieele is in den godsdienst (i.c. in het christendom). ()


Het politiek-katholicisme en, meer in het algemeen, het politiek christendom bestrijdend, met een onvertroebelden en tegelijk onbevreesden blik voor zijn diepere oorzaken, kan ’t nationaal-socialisme toch met recht zeggen, dat het op positief-christelijk standpunt staat. ()


Hiermee bedoelde Bruning te zeggen dat het nationaal-socialisme niet anti-christelijk is.


De groote voorvechters en wegbereiders van het nationaal-socialisme, degenen die de in onzen tijd voor breedere lagen aan de orde gekomen vragen het scherpst stelden en de problemen van ons cultureel en godsdienstig leven zo indringend analyseerden en blootlegden, stonden dan ook geheel op positief-christelijk standpunt. ()


En dat niet alleen: terwijl de Beweging zich als zoodanig slechts met de p o l i t i e k e zijde van het probleem bezighield, hebben zij, deze groote voorgangers, die het politiek-katholicisme bestreden in een gevecht dat veel essentieeler zaken omwoelde en afwees dan wat politieke macht, over het christendom-zelf prachtige, vitale en openbarende uitspraken gedaan, diepzinnige en bezorgde uitspraken, uitspraken ook waaraan geen christendom in de toekomst meer kan ontkomen en die dus, in zekeren zin, beslissend zijn geweest. ()


De vrees, dat, zoodra de kerk zich gedwongen zal zien zich met het nationaal-socialisme te verzoenen, zij den ouden machtsstrijd, maar dan binnen het nationaal-socialisme, zal hervatten, de revolutie zal pogen te verkrachten en aldus, van binnenuit te vernielen, is een redelijke en realistische vrees. ()


(...) kan het dus nut hebben er eens nadrukkelijk aan te herinneren, dat zij die, nog steeds als de baanbrekende of leidende figuren der huidige revolutie beschouwd en erkend worden, vaak waarlijk openbarend en steeds met een bezorgde liefde over het christendom gesproken hebben. ()


4.1. Nietzsche


(...) een Nietzsche, van wien het nationaal-socialisme niet los te denken is (...) ()


Zijn verzet gold niet een Christus die ,,gekruisigd” stierf (dit noodlot aanvaardde hij volkomen en zelfs in zijn kruisdood bewonderde hij Hem nog); zijn verzet gold een ,,Christus-gekruisgd” die gebruikt en mis-bruikt werd om den mensch een onteerende en ontbindende slaven-moraal te prediken, een moraal die het tegendeel was van de moraal die Christus – Lam en tegelijk Leeuw – geleerd én geleefd heeft. ()


(...) het voorbeeldige leven bestaat in liefde en deemoed; in die volheid des harten welken ook den geringsten mensch niet buitensluit: in het nadrukkelijk afzien van verdediging, van den wil tot rechtsbehoud, van overwinning in den zin van persoonlijke triomf (...) ()


4.2. De Lagarde


Lagarde concludeert dan niet tot een verwérping van het christendom, doch tot een christendom waarin een volk (natuurlijk niet slechts in theorie) zichzelf kan blijven. ()


4.3. Eucken


Voor Eucken bevindt zich het christendom zich nog midden in zijn ontwikkeling: ook voor hem, als voor tallooze andere christenen, bevindt het zich in een periode van wórden; zijn definitieve gestalte heeft het nog niet bereikt. ()


4.4. H.S. Chamberlain


(...) hij zegt, dat het christendom – na 20 eeuwen – nog in zijn kinderschoenen staat. ()


Allerwege, zegt Chamberlain in zijn ,,Mensch und Gott”, hoort men roepen om een nieuwe hervorming, zelfs om een nieuwe godsdienst. ()


Wat beide onmogelijk maakt is, dat Jezus van Nazareth ons reeds voor 2000 jaar de volmaakte godsdienst gebracht heeft! ()


4.5. Moeller van den Bruck


,,Wirklichkeitsreligion”, – inderdaad! Ook Eucken verlangde van de waren godsdienst dat hij den mensch niet over de werkelijke gevaren en verschrikkingen van het leven zou bedriegen of misleiden, integendeel; religie is niet een vlucht uit, maar juist een antwoord op die werkelijkheid. ()


,,Wirklichkeitsreligion”, – een onbevreesd erkennen van de persoonlijkheid der menschelijke ziel en daarmede van de noodzaak van de vrijheid dier ziel (zijnde haar hoogste bestemming), dat schijnt mij toe tot het wezen te zullen behooren der Germaansche revisie, tot het wezen van het Germaansche christendom, welks tijdperk na eeuwen van latijnsch christendom thans op handen is. ()


Tot slot gaf Bruning aan tot welke conclusie hij gekomen was, en wat hij met dit artikel had willen aantonen.


Daarmede bevinden wij ons niet op een heidensch of anti-christelijk, maar daarmede, evenals met de hierboven geciteerde uitspraken (hoe wij ook over hun inhoud mogen oordelen), op een uitgesproken, positief christelijk standpunt; bij een strijden voor levend christendom. ()


En dáárop slechts wilde ik hier eens nadrukkelijk en uitvoeriger wijzen, en meer bepaaldelijk dengenen die tot de drie hierboven vermelde groepen behooren: hen dus die ons anti-christendom verwijten, en hen die elken vorm van christendom, bij nationaal-socialisten, wantrouwen als verkapt clerikalisme. ()


5. Wat is positief christelijk?
Dit artikel van Bruning had twee reacties opgeroepen. De eerste reactie, op 11 september 1942, kwam van een kameraadske, die Bruning kennelijk goed had kunnen volgen, maar, naar mijn inzicht terecht, problemen had met de door Bruning gebruikte term "christendom".


5.1. De reactie van kameraadske J.J.-v.B.


(...) het bevestigend antwoord op de gestelde vraag, leek door de aangehaalde uitspraken bevestigd te worden. Er bleven echter vele vragen open, waarvan de belangrijkste misschien wel deze is: ()


Mag bewondering voor, ja zelfs volledige aanvaarding en naleving van het voorbeeld dat Jezus gaf, óók al wil dit niet zeggen, dat men Jezus aanvaardt als Zoon van een nog hooger Wezen: God, bij Wien onze ziel de onsterfelijkheid tegemoet kan gaan, toch ,,positief Christendom” worden genoemd? ()


Naar mijn meening mag deze religie ()


,,Wirklichkeitsreligon”, die inderdaad dit aristocratische leven, dit vrijwillig aanvaarden van beperkingen en vooral van verplichtingen en dit alleen verantwoording schuldig zijn aan datgene, waarvan wij onderdeel of misschien werktuig zijn, dat in elk geval de Verklaring is van alle bestaan, aanhangt dit leven, waarvan Jezus het groote voorbeeld is en misschien ook blijven zal ()


naar mijn meening mag deze religie niet zonder meer ,,positief Christelijk” worden genoemd. ()


Zoo men wil (en ik meen te kunnen opmaken dat Henri Bruning dit wil), kan men zeggen, dat juist d i t het ware Christendom, of de Germaansche vorm van het Christendom is, daar immers Christus en vele van zijn navolgers hiervan het lichtend voorbeeld waren. ()


Maar dan moeten deze twee soorten ,,Christendom” toch terdege gescheiden worden gehouden, wanneer men wil aantoonen, dat het nationaal-socialisme al dan niet op positief-Christelijk standpunt staat. ()


Overtuigend bewijs voor de stelling, dat het nationaal-socialisme op dat standpunt staat, dat wij gewend zijn ,,positief-Christelijk” te noemen, zouden slechts de uitspraken van denkers zijn, die, behalve tot hun baanbrekende pré-nationaal-socialistische denkbeelden, tegelijkertijd en zonder van huis-uit Christen te zijn (zooals zij ook niet van huis-uit nationaal-socialist waren) tot de overtuiging kwamen, dat deze, hun denkbeelden onafhankelijk zijn van het geloof aan den God en de Onsterfelijkheid zooals Jezus ons die voorstelde. Geen enkele van de aangehaalde voorbeelden spreekt echter hiervan. ()


(...) dat men dáár, waar niet sprake is van wat wij gewend zijn onder ,,Christendom” te verstaan, beter niet van Christendom kan spreken. ()


Het kameraadske J.J.v.B. kwam hier tot een essentiële conclusie met betrekking tot het gebruik van de term christendom. Ook zag zij zeer goed in dat het nationaal-socialisme zich nog altijd in een staat van "geboren worden" bevond.


Wat in dit opzicht uit de algeheele her-waardeering die het nationaal-socialisme — deze Germaansche wedergeboorte — is, zal groeien, weet niemand. Voor de natuurlijke ontwikkeling van dezen — onzen! — groei, is het echter goed, ja, noodzakelijk, dat wij, de revolutiegeneratie, dit vraagstuk van alle kanten.... bekijken ook van de positief-Christelijken kant! ()


5.2. Het antwoord van kameraad Bruning
Hij had slechts willen opmerken:


ziet eens, deze groote en nog steeds vereerde, nog leidende en leidinggevende voorgangers van het nationaal-socialisme staan op positief-christelijk standpunt — maar waarom dan a) het nationaal-socialisme als wezenlijk anti-christelijk besmeurd, gelijk zoovele christenen doen, en b) waarom dan degenen die thans als positieve christenen het nationaal-socialisme aanhangen, gewantrouwd en bezwadderd (gelijk gebeurt) als de onvermijdelijke verraders eenmaal van het nationaal-socialisme? ()


Hun wil en hun geest waren positief christelijk g e r i c h t. Zij zochten b i n n e n het christendom (en het christendom vooropgesteld) naar het zuivere standpunt, naar het zuivere, i.c. het zuiver christelijke, leven. ()


En daarom kan men zeggen, dat zij op positief christelijk standpunt stonden, zooals men zeggen kan dat men op positief nationaal-socialistisch standpunt staat, ondanks het feit dat men moet toegeven den uiteindelijken (en dus meest wezenlijken) inhoud, de uiteindelijke werkelijkheid (en dus waarheid) der nationaal-socialistische revolutie niet te kennen. ()


(...) dat in Christus, en niet in een andere historische gestalte, het goede-leven-met-betrekking-tot-God te vinden is, dat men dit goede leven in Hém, en niet in een ander, wil zoeken. ()


Voor mij is het eerste woordje uit het hierna volgende van essentieel belang omdat het suggereert dat Bruning er niet zondermeer van overtuigd was dat Jezus zich zo beschouwde.


(...) àls Christus zichzelf inderdaad beschouwd heeft als Zoon van God, dan kan men Hem moeilijk ,,volledig” aanvaarden en t e g e l ij k dit (dan toch) essentieele feit n i e t aanvaarden. ()


Waarom het christendom-van-Bruning toch een christendom zou zijn!


Wij kunnen door het niet inzien en daardoor niet aanvaarden van een bepaalde waarheid buiten een bepaald kerkgenootschap vallen, n i e t echter, als wij Christus daadwerkelijk als ons voorbeeld willen navolgen, buiten de gemeenschap met Christus — want met Christus zijn wij verbonden door onzen w i l, die goed is in zoover hij oprecht is: oprecht het reeds als goed begrepene wil verwerkelijken. ()


En men is te meer geneigd en gerechtigd die staatsorde ,,christelijk” te noemen, als men inziet, dat deze overeenkomstig een natuurlijke zedelijkheid geordende staat — na zoovele eeuwen van strijd om een ,,christelijke” oplossing — de oplossing inhoudt, een oplossing die ook door de christenen zelf als de, eindelijke, uitkomst van het ordeningsprobleem van het natuurlijke leven moet worden begroet. ()


De staatsvorm in het nationaal-socialisme-van-Bruning zou een staat geweest moeten zijn, geordend overeenkomstig een natuurlijke zedelijkheid!


Als het nationaal-socialisme zegt, dat het op positief-christelijk standpunt staat, dan wil dat zeggen: dat het op natuurlijk gebied een orde voorstaat, die niet indruischt tegen, doch in overeenstemming is met natuurlijk-zedelijk leven, een orde vervolgens, die, zonder dat zij in strikten zin ,,christelijk” is, ook den christen als positief-goed kan erkennen (...). ()


Kan men zeggen, dat het nationaal-socialisme in strikten zin positief-christelijk is? Zulks zou beteekenen, dat het nationaal-socialisme niet op een natuurlijk-zedelijk, doch op een godsdienstig beginsel rust. ()


6. Nietzsche en het Christendom
Naar aanleiding van het artikel van Bruning "Staat het Nationaal-Socialisme op Christelijk standpunt" kreeg de redactie van Volk en Vaderland nog een tweede ingezonden brief van kameraad drs. J.J. van Leeuwen op 18 september 1942. Van Leeuwen viel Bruning aan over Nietzsche en staafde zijn betoog met talrijke citaten. Tot slot bracht Van Leeuwen het antisemitisme en de rassenleer van het nationaal-socialisme naar voren als ten diepste antichristelijk.


6.1. Nietzsche en het nationaal-socialisme van de briefschrijver


WEINIG denkers hebben zoo scherp hun meening over het Christendom geform[ul]eerd als Nietzsche, toen hij aan ’t slot van ,,der Antichrist” schreef: ()


,,Ich verurteile das Christentum, — ich heisze das Christentum den Einen groszen Fluch, die Eine grosze innerliche Verdorbenheit, den einen groszen Instinkt der Rache, dem kein mittel giftig, heimlich, unterirdisch, klein genug ist — ich heisze es den Einen unstreblichen Schandfleck der Menschheit. . .
,,Ik veroordeel het christendom, - ik noem het christendom één grote vloek, één grote innerlijke verdorvenheid, één grote drift tot wraak, waarvoor geen middel, giftig, geheim, onderaards klein genoeg is - ik noem het één onuitwisbare schandvlek van de mensheid... (Antichrist cap. 62)”. ()


Hoezeer moet men zich verbazen en tegelijk ergeren aan dezen verbitterden bestrijder der christelijke grondgedachten, deze verwerper van alles wat naar gelijkheid en gelijkmaking der menschen streeft, dezen verkondiger van den hoogeren mensch te moeten lezen, dat hij op christelijk standpunt stond. ()


Voor van Leeuwen was de stelling dat Nietzsche op een postief-christelijk standpunt staat, totaal ongeloofwaardig. Van Leeuwen, als nationaal-socialist, had kennelijk geen enkele binding met het christendom en daar waar Nietzsche dat christendom bestreed wilde hij deze wel volgen. Van Leeuwen leefde in de veronderstelling dat Bruning een aanhanger was van het (traditionele) nationaal-socialisme. Hij begreep zeer wel dat Bruning veel bewondering had voor Nietzsche, maar kennelijk ook een aanhanger was van het christendom en dat geenszins wilde afzweren. Dat bracht hem tot de volgende vraag:


Of is zijn artikel slechts een poging het christelijk volksdeel met het nationaal-socialisme te verzoenen zonder Nietzsches leer overboord te werpen? ()


(...) in het laatste geval is zijn poging zonder meer een tekort doen aan de waarheid ter wille van de politieke propaganda. ()


(...) dat diens leer door en door anti-christelijk is. Zijn prediking van den ,,übermensch”, zijn volstrekte minachting voor de ,,Herdentiere”, zijn waardeering van de aristocratische-, de ,,Herrenmoral”, zijn houding ten aanzien van het arbeidersvraagstuk (Morgenröte), stellen hem lijnrecht tegenover datgene wat het christendom tot zijn hoogste idealen rekent. ()


Voor Van Leeuwen was de leer van Nietzsche niet alleen antichristelijk, hij was tevens de mening toegedaan dat het christendom ook nog eens door en door joods was.


(...) het scheppen van een ,,vernieuwd” christendom, terwijl toch het wezen van deze leer door en door joodsch is en den strijd op leven en dood heeft aangebonden met alles wat groot, machtig en ,,zelfgenoegzaam” ,,van deze wereld” is. ()


Het is naar mijn oordeel een gebrek aan wetenschappelijke oprechtheid, de leer van een groot denker als Nietzsche, die als eerste met verbijsterende psychologische scherpte het christendom als gevaar heeft gekenmerkt, te willen gebruiken in dienst van idealen polair tegengesteld aan zijn denken. ()


Het lijkt mij niet overbodig mijn critiek met de navolgende passages te illustreeren: ()


Van Leeuwen liet vervolgens een groot aantal uitspraken van Nietzsche volgen en vatte zijn betoog dan als volgt samen.


Op ons rust de plicht zijn gedachten te verwezenlijken, hier klaarheid te brengen; wij moeten de moed hebben een werkelijke vernieuwing, een ,,Umwertung aller Werte” te brengen, geen hybriede halfheid. Daartoe moeten wij geheel met het oude breken en het niet weer langs een achterdeur onder andere benamingen binnenhalen. Ons anti-semitisme, onze rassenleer zijn in diepste wezen anti-christelijk. Zij maken onderscheid en zijn uitingen van ranggevoel. Iedere poging desondanks met het christendom den vrede te bewaren is onwaarachtig, half ,,democratisch”; het christendom voelt dit bij instinct en zal met een consequent nationaal-socialisme nooit in vrede kunnen leven. Laten wij ons daarom bewust zijn van onze verantwoordelijkheid voor het heden en voor de toekomst. Laten wij deze kans niet ongebruikt laten. Wij moeten wezenlijk nieuwe waarden scheppen. ()


Hoe zou Bruning reageren op "ons antisemitisme" en op "onze rassenleer"?


6.2. De reactie van kameraad Bruning: Nietzsche en nog iets


Voor dengene die met Nietzsche’s geschriften vertrouwd is, behelst deze tegenspraak (hier en elders) niets nieuws. Ter verheldering van de situatie volgen hier nog enkele andere uitspraken over hetzelfde onderwerp: ()


Na deze inleiding liet Bruning een groot aantal, van Leeuwen tegensprekende, uitspraken van Nietzsche volgen.


(...) om er slechts op te wijzen, dat al deze uitspraken bevestigen, n i e t dat Nietzsche op christelijk standpunt stond (zulks heb ik volstrekt niet beweerd), maar: dat ,,z e l f s een Nietzsche n i e t wézenlijk a n t i-christelijk” was. ()


Nietzsche heeft alleen, scherper en indringender dan al zijn tijdgenooten, beseft, ervaren en bewezen, dat het christendom, zooals het geworden is, ,,etwas Grundverschiedenes geworden ist von dem, was sein Stifter tat und wollte.” ,,iets totaal verschillend geworden is van dat wat zijn stichter deed en wilde.” ()


Ik veronderstel dat Bruning deze problematiek, het verschil in de leer van Jezus en dat wat het christendom ervan gemaakt heeft, prachtig in een analogie heeft verwerkt in zijn spel Elias van Cortona (1941 ), waar Elias de opvolger van Franciscus de orde (en dus ook de leer) van Franciscus hervormt. Ook laat Elias, ter nagedachtenis aan Franciscus maar zeer in strijd met de geest van Fanciscus, een grootse kathedraal bouwen, waarbij ik veronderstel dat voor Bruning die kathedraal, in haar gedaante 'van deze wereld', symbool staat voor een "gearriveerd" christendom terwijl Jezus juist sprak over een Rijk Gods niet-van-deze-wereld.


Nietzsche kende ook de k e e r z ij d e i.c. hij kende ook, om het zoo eens te zeggen, het christendom van C h r i s t u s (en van zijn weinige waarachtige volgelingen), en dat christendom bewonderde hij als ,,ein sehr stolzes Leben”. een zeer trots leven”. ()


Nietzsche kende de keerzijde; hij kende van àlles, dat hij bestreed de keerzijde. Hij zag nooit één zijde: hij zag steeds voorgrond èn achtergrond. ()


(...) hij zou ook, precies zoo, de instemming met zijn pro-semitisme hebben afgepoeierd van den man die niet, als hij (en hoe clairvoyant), het verderf-brengende van het jodendom besefte. ()


Hier reageerde Bruning op "ons antisemitisme" van van Leeuwen door het "antisemitisme" van Nietzsche te concretiseren en door er tegelijkertijd op te wijzen dat Nietzsche kennelijk ook pro-semitische uitspraken heeft gedaan.


Nietzsche zou niet slechts de instemming met zijn anti-christelijke uitspraken hebben afgewezen van dengene die nooit de grootheid van het werkelijke christendom had gezien, hij zou ook, precies zoo, de instemming met zijn pro-semitisme hebben afgepoeierd van den man die niet, als hij (en hoe clairvoyant), het verderf-brengende van het jodendom besefte. ()


Zoo ook de instemming van den man die Nietzsche zou willen gebruiken om de Duitschers te vernederen (gelijk men deed) – zonder, als hij, de grootheid van den Duitscher te zien, zonder als hij, in den Duitscher en in diens groote opdracht te g e l o o v e n. ()


Neen, zeggend dat zèlfs een Nietzsche niet wezenlijk anti-christelijk was, heb ik hem allerminst willen ,,gebruiken”, en nog minder heb ik hem willen ,,gebruiken in dienst van idealen polair tegengesteld aan zijn denken”. ()


Vervolgens gaf Bruning zijn reactie op "onze rassenleer".


(...) als wij hem als een der voorloopers van het nationaal-socialisme voorstellen, hoewel wij toch weten, dat hij de heele rassenleer fulminant heeft afgewezen. ()


Reeds jaren geleden verweet men ons dan ook (doch ook tóen ten onrechte!), dat wij Nietzsche, die met geen rassenleer iets te maken wilde hebben, gebruikten in dienst van, niet van christelijke, maar van politieke idealen polair tegengesteld aan de zijne. ()


Hoe versta ik nu deze reactie van Bruning? Door er tweemaal uitdrukkelijk op te wijzen dat Nietzsche de rassenleer afwees, meen ik te mogen concluderen, dat Bruning in deze Nietzsche volgde en dat er in het nationaal-socialisme-van-Bruning dus geen plaats was voor rassenleer. Bruning gebruikte wel termen als Germaans en Noordras e.d. maar deed dat, naar mijn inzicht, enerzijds om het misbruiken van de rassenleer met haar eigen wapenen te bestrijden en anderzijds om zijn ware bedoelingen voor de Duitse censuur te camoufleren. Ook hier kon hij toch niet openlijk de rassenleer afzweren, dat liet hij maar liever aan Nietzsche over.

Nietzsche was zo weinig zelfgenoegzaam en zo weinig "van deze wereld", dat een ieder die dat wel is


(...) stellig consequenter en zuiverder handelt door de conclusie van Chr. Steding (diens argumentatie kan hij dan laten voor wat ze is) te onderschrijven en ook Nietzsche af te wijzen — als niet ónze partij! ()


Mogelijk wilde Bruning hier suggereren dat hij zelf liever "onze partij" (het traditionele nationaal-socialisme) zou afwijzen dan Nietzsche en dat hij liever met uitspraken van Nietzsche streed voor het nationaal-socialisme-van-Bruning.

Tot slot moest Bruning nog reageren op de uitspraak van van Leeuwen dat het christendom toch door en door joods is, en mogelijk alleen al om die reden maar verworpen moest worden.

Bruning constateerde eerst (en dat zullen sommigen wellicht weer een antisemitische uitspraak van Bruning vinden):


(...) het feit dat Christus en diens leer door het jodendom werd uitgestooten en tweeduizend jaar lang als de vijand van alles wat joodsch is uitgestooten bleef, juister: tweeduizend jaar lang als wezenlijk vijandig aan alles wat joodsch is werd gehaat en bestreden! ONVERZOENLIJK BESTREDEN! ()


Maar voor Bruning was dat volkomen begrijpelijk:


Terecht moest de jood blijven woeden ,,wenn das ihm verheiszene Königreich, um dessen Gewinning er jahrhundertelang gelitten und geduldet, um dessen Besitz er sich von allen Menschen der Erde geschieden hatte und allen verhaszt und verächtlich gworden war, wenn dieses Königreich nun auf einmal aus einem irdischen umgewandelt werden sollte in ein ,Reich nicht von dieser Wellt’.”
,,als het hem beloofde koninkrijk, waarvoor hij eeuwenlang, om het te verwerven, geleden en geduld heeft en door allen gehaat en veracht werd, als dat koninkrijk nu op eens van een aards koninkrijk omgevormd wordt naar een 'rijk niet van deze wereld'.”(H. St. Chamberlain) ()


De joodsche ziel kan niet tegelijk zijn hoogste zelfbevestiging vinden in de mythe van de Wet (en in het rijk van deze wereld) èn in de mythe van de Liefde, die de opheffing is van de wet (en in een rijk niét van deze wereld). ()


Dat kan niet alleen niet, dat is ook niet het geval geweest: 2000 jaar lang heeft zij de mythe van de Liefde, die door alle mogelijke volken kon worden aanvaard, verbitterd afgewezen. ()


Ik geloof dat men hoogstens zou kunnen zeggen: wij wijzen het christendom af, niét omdat het door en door ,,joodsch” is, maar omdat het ons vréémd, in den zin van niet-van-òns is. Doch dit is reeds een ándere kwestie, — welke in dit verband niet verder terzake doet.
()


7. Een geWaagde uitstap: "Niet de vorm"

In maart 1943 heeft Bruning een politiek artikel "Niet de vorm" in De Waag gepubliceerd, dat in dit overzicht niet onbesproken mag blijven, omdat hij het Derde Rijk en het landverraad ter sprake bracht, en omdat sommigen er wellicht nog een aanwijzing in vinden voor zijn vermeende antisemitisme.

Met "de vorm" doelde Bruning op het probleem van de mate van toekomstige zelfstandigheid van Nederland als, welhaast onvermijdelijk, deel van het Duitsland.


Wij kunnen wel een perspectief openstooten op den géést, niet echter, concreet en in zijn velerlei aspecten, op den definitieven vorm van ons volksbestaan in het toekomstig Europa. ()


Bruning was ervan overtuigd dat de, weliswaar ongewisse, toekomst ook in belangrijke mate van het Nederlandse volk zelf zou afhangen.


(...) afhankelijk ook voor een belangrijk deel van de houding van het Nederlandsche volk zelf. ()


(...) onze tegenstanders die, inplaats van een onvoorwaardelijk gelóóf, concrete zekerheden wenschen vooraleer zij hun houding bepalen. ()


Bezien wij, in dit verband, de komende verhouding van de Nederlanden tot het Rijk. ()


Deze anti’s spreken niet van „staat” of „gouw”, zij spreken (hoonen) van „vasaliteit”. ()


Deze anti's wilden dus benadrukken dat wij, de Nederlanders, het dubieuze voorrecht genoten om onder "bescherming" van een machtige staat te staan.


De groote menigte toch staat nog altijd tegenover den Duitscher als in het begin van dezen oorlog: de Duitscher is voor haar de invaller, de (gehate) overwinnaar, degene die zich mengt in onze interne aangelegenheden en die een deel van ons volk (en dat deel zijn wij, nationaal-socialisten) gebruikt voor zichzelf, voor zijn oorlogsdoeleinden, terwijl dat deel zich gebruiken laat — speculeerend op persoonlijk gewin, en voor die speculatie zijn trouw aan het overwonnen Vaderland verradend. ()


Bruning had het landverraad niet beter kunnen omschrijven. Hij bewees hiermee zich volkomen bewust te zijn hoe er ook over hem geoordeeld werd (en zou worden). En hij ging nog verder:


— Uiterst primitief, onnadenkend, ook nuchter, verbluffend nuchter zelfs, geredeneerd; „verblind” ook, kan men gevoegelijk zeggen als men „primitief”, onnadenkend” en „nuchter” bij elkaar optelt; doch ook geredeneerd met een paroxisme van haat somwijlen jegens die verachtelijke volksgenooten, die „met den vijand „heulen”—. Voor deze verbeten onmondigen nu is het feit, dat wij — deel van een eertijds „souverein” volk — een leiderschap aanvaarden uit de handen van den vertegenwoordiger van een vreemde, „met ons in oorlog zijnde” Mogendheid, een laatste verraad, het prijsgeven van elke zelfstandigheid, de openlijke bevestiging van eigen vasaliteit. ()


(...) keeren wij terug tot het probleem der terminologie ()


Nu keerde Bruning weer terug naar het onderwerp van zijn betoog, dat hij in zijn titel al had aangegeven, juist niet de vorm, maar...


(...) ik geloof, dat wij juister doen, doorloopend en steeds nauwkeuriger den geest te preciseeren waaraan de toekomst, ook staatkundig, gestalte moet geven, dien geest waarvoor wij strijden en op de bres staan. ()


(...) maar ook schijnt mij dit hèt middel om degenen onder de tegenstanders, die daarvoor vatbaar zijn, tot bezinning en inzicht te brengen. ()


Een „staat” bevestigt de souvereiniteit van een volk; de staat, die b.v. het Derde Rijk is, bevestigt deze souvereiniteit voor het Duitsche volk. De „staat” bevestigt den wil en de noodzaak van een volk om eigenmachtig vast te stellen wat goed en niet-goed is voor dat volk; hij bevestigt voorts, dat het volk dit zelf-vastgestelde goed zèlf wil en kan verdedigen. ()


Zo had hij de situatie voor het Duitsland correct weergegeven, maar was hij toch realistisch genoeg om in te zien:


Doch zoo enkelvoudig, dat wij — wij Nederlanders — in dién zin van „staat” kunnen spreken, is onze situatie in het nieuwe Europa niet. ()


(...) dus ons beschouwen als een deel van een grooter geheel (hetgeen beteekent, dat wij niet meer als vroeger souverein zijn) ()


(...) de vorm van ons staatkundig leven zal de bevestiging zijn van het feit, dat wij onverbrekelijk deel uitmaken van een gemeenschap die meer omspant dan het enkele (eigen) volk, n.l. de Germaansche ras-gemeenschap; ()


Maar Bruning was geen aanhanger van de rassenleer...


ten derde zijn het niet enkel factoren van biologischen aard die de volken van de Germaansche ras-gemeenschap (waartoe ook wij behooren) een eenheid doen erkennen welke ook staatkundig tot uitdrukking moet komen. ()


Voor hem was een gemeenschappelijke Germaanse levensbeschouwing belangrijker.


Het is de bewuste wil tot een Germaansche levensbeschouwing, zijnde de (groote en eenige) zin van het Germaansche ras, die de Germaansche volken doet samen-staan, hen een gemeenschappelijke opdracht geeft van de hoogste orde (...) ()


Maar dan een Germaanse levensbeschouwing die niet alleen gebaseerd was op destructieve beginselen, maar op de eerste plaats op constructieve beginselen.


Wij (de Germaansche volken) zijn voorts ook niet één door een negatieven wil, door den gemeenschappelijken strijd tegen bolsjewisme, plutocratie, jodendom en het (zeer diep grijpende) machtspolitieke drijven der kerken, maar allereerst door den zeer positieven en zeer trotschen wil: den zin van het Germaansche ras — eindelijk, na zooveel eeuwen — volstrekt en vastberaden te realiseeren; ()


Hoewel Bruning hier de strijd tegen het jodendom noemde, is het wellicht goed zich te realiseren dat Bruning zich in zijn artikelen véél uitvoeriger en veel scherper uitliet over het politiek-katholicisme en dat hij het katholicisme van veel ernstiger invloeden beschuldigde dan alleen van wat politieke invloed. Hij was in zijn artikelen meer antikatholiek dan antisemitisch.

Europa plaatste hij weer op de voorgrond, niet Duitsland.


De taak der N.S.B, is derhalve niet, het Nederlandsche volk te winnen voor een nationaal-socialistisch, doch voor het overige souverein, Nederland, doch voor de idee van een nationaal-socialistisch, staatkundig allernauwst één geworden Europa. ()


Vervolgens prevaleerde bij hem weer het Nederlandse belang.


Ten eerste bezitten wij Nederlanders een eigen taal, een eigen cultuur, een eigen historie, een eigen traditie; dit brengt mee: ten tweede: dat het volk der Nederlanden niet door een Duitscher vertegenwoordigd kan worden. ()


Ik meen, dat wij het vaststellen van dat soort termen [als staat of gouw] voorloopig maar moeten laten rusten, als iets dat verbazend weinig zin heeft; en dat te minder zin heeft, waar het de gemoederen maar noodeloos agiteert én... van het éigenlijke werk afleidt. ()


Want het eigenlijke werk, "een perspectief openstoten op de géést van ons volksbestaan in het toekomstige Europa" was veel belangrijker.


En dat de zijde, die wij nationaal-socialisten gekozen hebben, inderdaad het Leven vertegenwoordigt, dát te openbaren is onze allereerste opdracht als wij dit volk veroveren en opnieuw activeeren willen. ()


Let op de hoofdletter L van leven. In zijn rede Nieuw Levensbewustzijn heeft hij dat nader toegelicht. Maar zelf vind ik meer aansprekende voorbeelden in zijn artikelen over literatuur en kunst. Om van de eerste een voorbeeld te noemen: "Stijl-problemen" uit De Waag van 23 januari 1942 () waar hij uitvoerig ingaat op het leven van "meneer Visser" van Vestdijk en waarbij ik niet ontkom om te denken aan zijn eigen verhaal "De Anarchist" uit de bundel Ezechiël (). Een voorbeeld uit de kunst is zijn artikel "Surrealisme" uit De Schouw van 2 februari 1944 ().


Wij moeten den afzijdigen en tegenstanders geen geloof vragen waar wij hun geen zekerheden kunnen geven betreffende den definitieven vorm van ons volksbestaan; (De Waag, 5 maart 1943, Niet de vorm )


8. Nogmaals: Radicalisering?
Ik heb in de door mij besproken artikelen bij Bruning geen spoor kunnen ontdekken van radicalisering. Integendeel, hij is gedurende de hele oorlog zijn Verdinaso opvattingen over een samenleving gebaseerd op natuurlijk-zedelijke beginselen blijven verdedigen. Hij was alleen gedwongen deze steeds meer versluierd te poneren.
Bruning maakte gebruik van de rassen- en volkentheorie om ook voor andere volken, dan alleen het Duitse volk, bepaalde rechten op te eisen. Nergens heb ik ook maar iets kunnen vinden, waaruit zou blijken dat Bruning ook maar enig volk boven een ander volk verheven achtte. Wel bracht hij begrip op voor het verzet van het ene volk tegen onderdrukking door een ander volk. In die zin, zag hij ook de Germaanse cultuur zich ontworstelen aan een al eeuwen durende overheersing door de Latijns-christelijke cultuur.

Vanaf het begin van de bezetting heeft Bruning zich met zijn artikelen ingezet voor het Nederlands belang onder Duitse overheersing. Hij heeft deze artikelen ook in boekvorm willen publiceren onder de titel Nieuw Politiek Bewustzijn. Dit boek zou verschijnen bij de NSB-uitgever Nenasu, maar de uitgave is door de Duitse bezetter verboden. In dat boek had hij ook een hoofdstuk opgenomen met de titel "Het Drama der Joden", waarin hij naast "het verderf-brengende van het jodendom" ook uitdrukkelijk en uitvoerig de grootheid van het Joodse volk beschreef, alsmede het drama van het Joodse volk als gevolg van het al eeuwen leven in de diaspora.
De Duitse bezetter was dus op de hoogte van de beide kanten van Brunings visie over de Joden.

Ondanks zijn vermeende radicalisering heeft hij slechts twéémaal gepubliceerd in Zwarte Soldaat (beide keren een gedicht ) en slechts éénmaal in Storm SS (eveneens een gedicht ).

Hij heeft zich de hele oorlog ingezet voor het Nederlandse belang onder de dekmantel van het enkele feit van zijn lidmaatschap voor de NSB. En het begunstigend lidmaatschap voor de Germaanse SS moest duidelijk het zelfde doel, het Nederlandse belang, dienen. Maar dat lidmaatschap werd pas in september 1944 geaccepteerd en toen was Brunings rol, met zijn gezin op de vlucht na dolle dinsdag, nog slechts zeer marginaal.


9. Conclusie
Van deze reeks artikelen zijn de drie over nationaal-socialisme en christendom toch wel het belangrijkste omdat daarin alle centrale thema's van Brunings leven samenkomen. Zijn visie op het christendom, het door de kerk verworpen christendom bracht hij ter sprake. Hij meende het einde van een Latijns-christelijke cultuur in Europa e signaleren, iets waartegen de kerk zich hevig verzet, en dat tot uiting kwam in het politiek-katholicisme. Hij wees er op dat er toen, met het nationaal-socialisme, een proces gaande was om tot een nieuwe (Germaanse) cultuur te komen, die gebaseerd zou zijn op essentieel natuurlijk zedelijke waarden uitgaande van de natuurlijke mens. Deze strijd was in wezen al vele eeuwen geleden begonnen, ten tijde van Franciscus en Eckhart en het verkrijgen van een meer definitieve vorm van die cultuur zou derhalve nog vele decennia kunnen duren. Zo bleek zijn politiek bewustzijn en zijn levensbewustzijn (cultuurbewustzijn) onlosmakelijk met elkaar verstrengeld geweest te zijn.
Brunings (levenslange) strijd vóór een "totaal ander christendom" lijkt ook een bewijs te zijn dat er van een radicaliseren naar die "atheïstische en duivelse" SS geen sprake kan zijn. In tegendeel, met zijn Germaans christendom bestreed hij juist de atheïstische tendens binnen het nationaal-socialisme.

Theo Bruning,
Eindhoven, 06-07-2013
























terug



aangemaakt: 22-03-2013 Copyright © 2013 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 08-07-2013