terug


Een vondst opgedoken in het archief van het NIOD

Inhoud

1. NIOD

     1.1. Brieven

     1.2. Dietschland-Europa

2. Dietschland-Europa nader bekeken

     2.1. Een herbezinning is noodzakelijk

     2.2. Diets leven binnen een Germaans imperium

     2.3. Een nieuw Europa vereist een sterk leidend imperium

     2.4. Zijn sombere verwachtingen bij een Duitse nederlaag

     2.5. Een noodgedwongen "keuze" voor Germanje

     2.6. Mijn conclusies

3. Nawoord

     3.1. Het NIOD en Bruning

     3.2. Misverstanden

           3.2.1. Bruning als schrijver

           3.2.2. Het niveau van Brunings uitspraken

                     3.2.2.1. Socialisme, revolutie, fascisme en nationaal-socialisme

                     3.2.2.2. Europa en de Europese volken

                     3.2.2.3. De samenleving

                     3.2.2.4. De mens als mens

                     3.2.2.5. Bruning zelf

     3.3. Frank van den Bogaard



NIOD
In 2015, dus vijf jaar na mijn bezoek aan het Nationaal Archief (), ben ik er eindelijk toegekomen het NIOD te bezoeken om uit te vinden wat men daar aan informatie over mijn vader verzameld had.

Dat was op de eerste plaats een lijst van publicaties van zijn hand uit die tijd. Ik zag op deze lijst geen, voor mij onbekende, stukken staan. Het betreft dus een opsomming van stukken die ook allemaal op deze website zijn terug te vinden.

Ik was vooral benieuwd naar een brief van Bruning die door Frank van den Bogaard was gevonden en waarin Bruning schreef reeds geruime eerder zijn lidmaatschap bij de Germaanse SS in Nederland te hebben aangevraagd.
Na wat zoeken door een medewerker kwam de map met correspondentie aan de redactie van De Waag boven water. Daarin trof ik een vijftal briefjes alsmede een artikel van mijn vader.

Brieven
Het eerste briefje van de vijf brieven () maakt duidelijk dat Bruning graag een artikel geplaatst zag in verband met het honorarium dat het zou opleveren.
Het tweede briefje is een begeleidend schrijven bij een artikel () en een boekbespreking(?).
In het derde briefje spreekt Bruning zijn veronderstelling dat een artikel “Klein Pro & Contra” niet geplaatst is en ook niet geplaatst zal worden.
Het vierde briefje handelt over een door Bruning ingezonden gedicht “De Moeder” (), dat kennelijk ook niet geplaatst is. Bruning informeert tot slot nog of de plaatsing van zijn artikel "Dietschland-Europa" nog doorgaat.

Het vijfde briefje is dan eindelijk de door mij gezochte brief, waarin Bruning meedeelt, reeds geruime tijd geleden Het Germaanse SS lidmaatschap te hebben aangevraagd. Wat mij verbaasd is het feit dat Bruning in dit briefje opeens veronderstelt dat dit lidmaatschap nodig is om iets in De Waag te kunnen publiceren, terwijl er voordien reeds vele artikelen van hem in dat tijdschrift waren opgenomen.
Overigens heb ik in diezelfde map bij het NIOD ook een briefje aan iemand anders gevonden waarin ten stelligste toen nog de onafhankelijkheid van De Waag werd gegarandeerd, dus dat het bedoelde lidmaatschap niet noodzakelijk was om te kunnen publiceren. In zoverre klopt het dus wel dat dit lidmaatschap aanvankelijk niet vereist was. Bruning veronderstelt dat daar nu een verandering in is gekomen naar aanleiding van een bijeenkomst in Amsterdam.

Het eerste briefje getuigt van het feit dat het voor Bruning, kennelijk, ook noodzakelijk is om te verdienen.
In de laatste brief lees ik toch voornamelijk dat Bruning bang is om een publicatieplatform te verliezen, en dat hij om dat te voorkomen memoreert dat hij reeds geruime tijd geleden zich heeft aangemeld. Bruning wil zijn mogelijkheden behouden om de "revolutie" in een door hem gewenste richting te sturen om daarmee het heil van het Nederlandse volk veilig te stellen.

Dietsland-Europa
Uit dezelfde brief blijkt hoe belangrijk het is voor Bruning zijn houding in de Dietse strijd te verantwoorden. Hij spreekt over twee artikelen en een gedicht "Het Rijk" (). De beide artikelen bedoelen niet de Dietsche kwestie " aan te snijden doch veeleer áf te snijden (althans voorlopig)".
Waarschijnlijk is het in dezelfde map gevonden artikel “Dietschland-Europa” () éen van de twee bedoelde artikelen. Het andere zou het artikel kunnen zijn dat ik in zijn dossier bij het Nationaal Archief aantrof: “Verder Oriëntatie” (). Getuige het stempel op de laatste bladzijde is dat gevonden bij de Arbeiderspers, dat in die tijd ook De Waag drukte.
In “Verder Oriëntatie” bespreekt Bruning zijn politieke omslag voornamelijk in het licht van de positie der Nederlanders. In “Dietschland-Europa” beargumenteert hij die omslag voornamelijk vanuit een Europees perspectief.

Dietschland-Europa nader bekeken
Een herbezinning is noodzakelijk
De actuele toestand is zodanig

dat het daarom goed is bepaalde vaag-gerichte, aan vroegere werkelijkheden ontsprongen strevingen te doen wijken voor nieuwe, klare – zuiverder – doelstellingen.

Er waren altijd reeds twee stromingen binnen de Dietse strijd.

Er waren de groot- Nederlanders die de eenwording van Noord- en Zuid-Nederland (en Fransch-Vlaanderen) als dé opdracht van den Dietschen strijd zagen en het bereiken, eindelijk, der staatkundigen zelfstandigheid dier vereenigde provincies als de garantie voor een eigen sterk cultureel leven beschouwden;

én er waren er, die begrepen – en deze dachten, juist omdat zij “volksch” dachten, allereerst staatkundig – dat bovengenoemde eenheid slechts zin had binnen de kracht van een sterk imperium, d.w.z. alleen door en in een sterk imperium behoed stond. Het was Joris van Severen die deze gedachte hier voor het eerst – dynamisch en strijdbaar – naar vorten stiet (en daaraan een stoutmoedige strategie verbond), want als eerste voorzag hij, dat in de tijden die ophanden waren alleen groote, innerlijk en uiterlijk sterke Rijken het eigen cultuurgoed zouden kunnen behoeden, dat alleen sterke Rijken zouden meetellen, zouden kunnen mee-spreken.

... het bitterst en verwarrendst was deze zelf-vernietiging [van de gedachte aan het realiseren van Dietschland, ThBr] voor hen, wier liefde tot het eigen volk een staatkundig bolwerk deed eischen.

Vanuit het eigen staatkundig bolwerk

... was ook de mogelijkheid gegeven voor een hecht en sterk groeien naar een Germaansche verbondenheid.


Diets leven binnen een Germaans imperium
Het leven binnen een imperium blijft noodzakelijk, ook in de gegeven omstandigheden.

Doch toen het onontbeerlijk fundament voor een leven overeenkomstig eigen aard en wezen, het Dietsche imperium, als mogelijkheid ineenstortte, restte onverminderd de noodzaak van een imperium, en waar dit niet meer het eigen, Dietsche imperium kon zijn, moest dit, logisch, met de onvermijdelijkheid van een natuurgebeuren, een Germaansch imperium worden. Niet meer de staatkundige mogelijkheden van een volk (en deszelfs bezit), maar de staatkundige mogelijkheden van de op het volk vólgende gemeenschap, de staatkundige (2) mogelijkheden van de ras-gemeenschap, i.c. van de Germaansche ras-gemeenschap waren aan de orde gekomen.

Bruning verwacht dat binnen dat grote imperium voor de Dietse provincies toch een leven naar Dietse aard en wezen mogelijk zal zijn.

En men wordt dan naar de staatkundigen mogelijkheden van het rás gedreven omdat men, na de volks-genooten, allereerst verbonden is met de ras-genooten, allereerst met hén velerlei voor het leven essentieele zaken gemeen heeft en gemeenschapppelijk te verdedigen heeft. En die “behoorlijke”gróótere gemeenschap (i.c. de – Germaansche – ras-gemeenschap) wordt dan mógelijk, noodig én begeerenswaardig omdat daarin datgene behoed staat, wat eertijds het volk door zijn staat, zijn imperium nog kon behoeden: het leven overeenkomstig eigen aard en wezen.

(Het leven volgens eigen aard en wezen was ook hetgeen Bruning helemaal in het begin van de bezetting via een Statuut had willen bewerkstelligen voor de Joden in Nederland.)
Formuleringen als "liefde voor het eigen volk", "leven overeenkomstig eigen aard en wezen" klinkt ons zeer fout in de oren, maar volgens mij bedoelt Bruning hier toch het leven volgens Nederlandse aard en wezen en niet volgens Duitse aard en wezen! In zijn artikel "Niet de vorm" waar het handelt om het verschil tussen "staat" en "gouw" betoogt hij: "Ten eerste bezitten wij Nederlanders een eigen taal, een eigen cultuur, een eigen historie, een eigen traditie; dit brengt mee: ten tweede: dat het volk der Nederlanden niet door een Duitscher vertegenwoordigd kan worden." ()

Maar nu is de tijd aangebroken om de angst voor een grootser denken, een continentaal denken, te overwinnen.

Reeds in het nadrukkelijk poneeren der groot- Nederlandsche gedachte zónder de imperieele opgaven éven nadrukkelijk voorop te stellen, manifesteerde zich de schrik der verburgerlijkten voor continentaal of weidscher denken EN DOEN, de schrik ook: zich (brutaal en heerschzuchtig) te doen GELDEN.

Binnen het oude Dietse denken en doen zou

... men eenerzijds ongetwijfeld waardevolle cultureele dingen () realiseeren (...), doch anderzijds zich angstvallig afzijdig () houden van alle meer wereld omspannende vraagstukken,

en daarmee

zou niet alleen de wereldvreemdheid, doch ook de zelfgenoegzaamheid toenemen....

De vaderlandsliefde is verworden.

(3) De vaderlandsch liefde, die strijdbaar, onbevreesd en met helderen blik op het wereldgebeuren staat gericht, is verkeerd tot eng-hartig, klein-geestig chauvinisme.

Imperieel denken was noodzakelijk geweest, volgens Bruning.

Slechts imperieel leven had haar aan dit noodlot kunnen doen ontsnappen. Nu het Dietsch imperium niet meer tot onze mogelijkheden behoort, heeft het deel-zijn van een Germaansch imperium ook dié functie.


Een nieuw Europa vereist een sterk leidend imperium
Want voor Europa liggen er grote gevaren op de loer.

... is het scheppen van een Germaansch Rijk een plicht: de groote, nieuwe plicht van dezen tijd. Europa eischt, bedreigd en besprongen als het wordt door de horden der anti-Europeesche Russen en den (ook rancuneusen) machtswil der anti-Europeesche Amerikanen – doch niet alléén dáárom! – een imperium.

Een nieuw verenigd Europa is noodzakelijk.

In de historie van Europa is het moment genaderd waarin de nationale zelfstandigheid, gepaard gaande met het uitputtend en allen-verdeelend machtsspel der verschillende rijken, onvoldoende is om het groote goed der Europeesche beschaving te behoeden. Voorheen kon Europa zich deze “weelde” a.h.w. nog veroorloven, doch thans is zijn eenheid dure en verheven plicht. “Verhéven”, omdat de ZIN VAN EUROPA (deszelfs eenheid) eindelijk, na zoovele eeuwen van bewust toegespitste tweespalt, daardoor werkelijkheid gaat worden.

De actuele toestand vereist thans:

... een Germaansch-staatkundige conceptie: de staatkundige eenheid aller Germanen – onder de opperste leiding van den Führer Adolf Hitler; het is de eenheid aller Germanen binnen een Germaansch Rijk (of Germaansch Imperium).

De bedreigende krachten vanuit andere continenten vereist binnen Europa een sterk en leidend imperium.

Militair moet Europa sterk zijn, zegt men, doch eischt zulks nu onmiddellijk een staatkundigen eenheid?! – Bezien wij het vraagstuk eens vanuit den gezichtshoek der militaire eenheid, en zien wij of het mogelijk is langs dien weg aan een staatkundige eenheid te ontkomen (te ontsnappen!). Wij aanvaarden dan een militair bondgenootschap der Europeesche volken en zulks met het oog op de noodzakelijke Europeesche weerbaarheid, en voor Noord-Europa aanvaarden wij dan allereerst de militaire eenheid der germanen. Wij willen dan niét slechts, dat wij (wij Nederlanders) militair zo sterk mogelijk zijn, maar ook: dat de Germanen te zámen een zoo sterk mogelijk militair bloc vormen. Dat wil dus zeggen, dat wij Nederlanders geen militair onder-onsje wenschen te spelen, dat wij onze kusten zien niet enkel zien als ónze kusten, maar als een stúk kustgebied, een stuk véstinggordel der Germanen. Voor die vesting (en haar sterkte) zijn wij verantwoordelijk, maar is ook niet minder het leidende volk der Germanen verantwoordelijk. En het is er niet slechts (4) mede-verantwoordelijk voor, het heeft bij haar sterkte ook alle beláng, én ... het heeft op die sterkte ook alle récht. Dit alles impliceert reeds een zeer diep ingrijpende samenwerking op zuiver-militair gebied. Evenwel: de weerbaarheid van een gemeenschap (i.c. de Germaansche) wordt niet slechts bepaald door haar militaire paraatheid.

Niet alleen een militair sterk Germaans imperium is noodzakelijk voor de veiligheid van Europa tegen de bedreigingen van Rusland en Amerika.

Alles wat de materieele kracht, de geestelijke en scheppende dynamiek en de eenheid eener gemeenschap (i.c. de Germaansche) bevordert, bevordert tevens haar weerbaarheid, en onder “alles” verstaan wij – moeten wij onvermijdelijk verstaan – het politiek, maatschappelijk en cultureel leven der verschillende Germaansche volken. Het zou een absurditeit zijn, zuiver-militair naar een eenheid te streven en tevens, bij de diverse volken, de vrije werkzaamheid van krachten te tolereeren die een politiek en ontbindend indifferentisme in de hand werkten; militair een hoogste en sterkste eenheid te willen verwerkelijken en het tegelijk als nauwelijks ter zake te beschouwen dat de diverse volken het tegendeel vormen van een hecht en sterk (en de weerbaarheid ten sterkste ondersteunend) economisch bloc; een absurditeit zou het zijn, dat men militair Germaansch dacht en cultureel anti-Europeesch (bv Amerikaansch).

Een militaire eenheid impliceert, naar de mening van Bruning, een staatkundige eenheid.

Maar overtuigd zijnde van de noodzaak eener nauwste en hechste militaire samenwerking, moet men erkennen, dat deze onvermijdelijk een ver doorgevoerde samenwerking en eensgezindheid op alle overige terreinen des levens impliceert, en dat déze eenheid, uiteraard reeds, een... staatkundige eenheid impliceert - hóe ook de definitieve VORM dier staatkundige eenheid er dan verder uit zal zien. Niet de vorm, maar de inhoud, de innerlijke gerichtheid, het doel waarnaar wij streven is, hier en nu, van beteekenis.

(zie ook zijn artikel “Niet de vorm” .)


Zijn sombere verwachtingen bij een Duitse nederlaag
De gevolgen als Duitsland door de Russen verslagen zou zijn.

Trouwens Amerika heeft dan reeds lang wat het heeft willen hebben, en het zal zich heusch geen moeite geven voor Europa. Waarom zou Amerika plotseling Europeesch gaan denken?! Het denkt Amerikaansch! In dollars en markten etc. En dié hééft het dan. En het heeft een belangrijke concurrent mínder!!
Maar wat kan ons dat tenslotte allemaal schelen? Wat kan het ons schelen, wat de Russen kunnen en wat de Russen willen; wat kan het ons schelen wat de Amerikanen willen en wat de Amerikanen kunnen!?. De ee- (5) nigen die hier te kunnen en te willen hebben, die móeten willen moéten kunnen zijn wij, wij Europeanen zélf! En het eenige dat wij moeten kunnen is: de verwerkelijking eener Europeesche eenheid, ván en dóór Europeanen. De rest is qualitate qua ánti- Europeesch, al was het slechts omdat het niét positief pró- Europeesch is en bij een sterk, verjongd Europa niet het minste belang heeft.

Er zijn ook voorstanders van een Diets imperium in het vooruitzicht van een geallieerde overwinning.

Doch nu iets anders, iets ernstigers, zegt men; Gij doet afstand van de gedachte van een Dietsch imperium om een doel na te jagen welke verwerkeling nog zoo onzeker is (gesteld eens dat Duitschland dezen oorlog verliest!); gij doet daarmee afstand van een Dietsch imperium.... terwijl de mogelijkheid geenszins uitgesloten is, dat wij onze koloniën terug krijgen... En gestéld eens: we krijgen die terug...
Ik antwoord: ja, gesteld eens... Japan verslagen, en Amerika zoo Europeesch, dat het kleinste Europeesche landje zoo maar mir nichts dir nichts die onmetelijke rijkdommen van den Indische Archipel teruggeeft. Van zijn Angelsaksischen partner kaapt het wat het kapen kan, maar die gordel van smaragd hangt het, over de ooren verliefd, om de schoudertjes van de Nederlandsche maagd. Maar goed... gestéld eens... Ik moet dan ook veronderstellen dat Duitschland, Italië en Japan verslagen worden. En veronderstellend dat Duitsland verslagen wordt, moet ik tevens aannemen, dat Rusland Europa overmeestert. Reeds laat Engeland Oost-Europa aan Rusland over, niet omdat het dit zoo prettig vindt, maar omdat het onmachtig is iets anders te willen. – Maar voor de rest van Europa is Amerika garant. Natuurlijk. Amerika brengt Europa tot nieuwer groei en bloei en macht; de concurrent, dien het voorbij wilde streven gaat het in macht en glorie herstellen, zuiver uit altruïsme, alleen om Europa niet prijs te geven aan Rusland. Dát wil het niet! Maar de laatste (en éénige) militaire macht, het laatste (en éénige) militaire genie dat Europa tegen de Russische invasie kon opbrengen, Duitschland, ligt vernietigd en moet vernietigd blijven. – Wie stuit die invasie dan? – Maar wij... ja, wij... wij hebben onze koloniën terug...! Zou het werkelijk nog de moeite waard zijn...?


Een noodgedwongen "keuze" voor Germanje

Doch afgezien daarvan (en hier antwoorden wij definitief): als wij te kiezen hebben tusschen de mogelijkheid eener Europeesche eenheid d.w.z. tusschen datgene wat de zin is van Europa, een zin die eindelijk, na zoovele eeuwen, werkelijkheid kan worden, tusschen het leven en den luister van Europa én een (6) Dietsch imperium dat de puinhopen van Europa veronderstelt, dan kiezen wij, onvoorwaardelijk, Europa: Germanje! Mede in de wetenschap, dat de groote opdrachten, door welke wij ons in onze menschelijke grootheid volledig kunnen oprichten, evenzeer zijn weggelegd in een Germaansch als in een Dietsch imperium.

Hier richt Bruning zich duidelijk tot de Nederlanders en verwoordt daarbij tevens wat voor ons de essentie van onze bijdrage aan de revolutie zou moeten zijn: ons oprichten in onze menselijke grootheid. Het lijkt daarmee een meer morele dan een culturele opdracht die Bruning voor ogen staat. (Zie ook het slot van zijn Nieuw Levensbewustzijn () waar hij spreekt over:

het niveau van deze tijd, een niveau dat hoog uitreikt boven de vraagstukken en woelingen van socialen, staatkundigen of nationalen aard, doch zich verheft in die heldere berglucht waar ook de laatste levensvragen opnieuw gesteld en opnieuw verhelderd worden.")


Uiteindelijk verdedigt Bruning een orde die de eigenheid der rassen en volken volledig tot gelding laat komen.

Een internationale wereld-orde (hetzij de cosmopolitische-humanistische der Amerikanen, hetzij de marxistische der Russen) zou de tegenstellingen tusschen de rassen slechts kunnen opheffen door het eigen wezen der rassen en der volken (en bijgevolg der individuën) te niet te doen. “Orde” kan alleen datgene zijn wat het eigen leven niet te niet doet, doch integendeel, volledig tot gelding laat komen. Een ordening die het eigen zijn der dingen aanrandt en vernietigt is anarchie, is: tegen-natuurlijk.



Mijn conclusies
Men dient zich te realiseren dat ook dit artikel is geschreven vanuit de overtuiging dat Duitsland de oorlog zou winnen, of beter geformuleerd dat Duitsland de oorlog moest winnen om een (verdere) puinhoop van Europa te vermijden.

Hij spreekt doorlopend over het Germaanse Rijk en over Germanje. Nergens gebruikt hij de term het Duitse Rijk, laat staan het Duizendjarige Rijk. Mogelijk, of moet ik zeggen kennelijk, is Bruning niet zo’n voorstander van Deutschland über alles.

De essentie van de revolutie die hij zag was voor hem de (her-)opstanding van het Nederlandse volk in zijn menselijke grootheid binnen de heropstanding van het Germaanse volk en in een groter verband de heropstanding van Europa. De heropstanding van het Nederlandse volk moet ook verstaan worden in de zin van: wij (Nederlanders) kunnen en moeten ook een bijdrage leveren aan de vormgeving van Germanje en Europa. De heropstanding van Europa in de zin van: dit continent heeft een opdracht in het richtinggeven aan het menswaardig samenleven der continenten van de wereld.

Het artikel is uiteindelijk niet gepubliceerd. Dit kan niet anders betekenen dan dat Brunings opvattingen teveel afweken op dat moment van de nationaal-socialistische opvattingen van onze bezetter. Deze zag waarschijnlijk liever in de toekomst een onderdanige Nederlandse provincie, dan een provincie die zich "brutaal en heerschzuchtig" zou doen GELDEN. Het feit dat hij éénmaal Hitler heeft genoemd, heeft kennelijk niet mogen baten.

Men behoeft het niet eens te zijn met Brunings visie, hij maakt uiteindelijk alleen maar gebruik van zijn recht van vrije meningsuiting. Men kan zijn visie zelfs naief vinden, ook al heb ik de indruk dat men vooral tot zo'n kwalifikatie komt, als men een echte discussie uit de weg wil gaan, maar ik kan in zijn artikelen nergens een radicaliseren ontdekken, laat staan een radicaliseren in de richting van "medestander der beulen".

Bruning is dus, gezien het einde van zijn betoog “Dietschland-Europa” tegen de vernietiging van het eigen wezen der rassen en volken. Hij strijdt, met het oog op een, door hem verwachte, toekomstige overheersing van Duitsland in vredestijd, tegen de vernietiging van het eigen wezen van het Nederlandse volk, maar ook tegen de vernietiging van het wezen van ieder ander volk binnen Europa. Ik ben ervan overtuigd dat dat voor hem ook betekend heeft, inclusief het Joodse volk, waarover hij, tijdens de oorlog, in zijn essay "Het drama der Joden" in Nieuw Politiek Bewustzijn () o.a. schreef, nadat hij naast een aantal, in zijn ogen, negatieve aspecten, ook de grootheid van het Joodse volk had belicht:

en met hetgeen ik hiermee over de grootheid van dit volk heb gezegd, zij dan nogmaals vastgesteld, hoe dit volk „een zegen’’ is — en dan ook scheppend — in alles waarin het daadwerkelijk heilig is geweest" ()!


Nawoord
Het NIOD en Bruning
In de beeldvorming rond Bruning heeft het NIOD ook een rol gespeeld en wel door publicaties van de hand van haar medewerkers.
Het briefje waar ik naar opzoek was, is aan den volke getoond (cat. nr. 224) op de tentoonstelling De Nieuwe Orde en de Nederlandse Letterkunde 1940-1945 in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag in 1985. Een medewerker van het NIOD was een van de samenstellers van de tentoonstelling en tevens medewerker aan de catalogus. Bruning was op die tentoonstelling één van de vier schrijvers aan wie speciale aandacht werd besteed. Behalve het betreffende briefje waren er nog tien andere objecten, met betrekking tot hem, tentoongesteld, waaronder een foto van hem, zijn bundel Nieuwe Verten (verheerlijking Duitse soldaten , ), Heilig Verbond (uitgegeven in België ), 3 objecten ivm zijn brochure Nieuw Levensbewustzijn (gekenmerkt als 'nazi-kolder' , ), Gelaat der dichters met de Graaff's gedicht 'Beroep op Amsterdam' (ordinair antisemitisme , ) en zijn gedicht 'Kome Uw rijk' (toen vreemd genoeg zonder commentaar ) en een fragment uit zijn artikel 'Massa, volk, vonnis, Vestdijk en nog iets' (een halfslachtige verdediging van Vestdijk ). Dit alles moest aantonen dat de auteur Bruning wel degelijk een overtuigd nationaal-socialist was geweest. Diezelfde medewerker van het NIOD heeft in 1986 in zijn artikel 'Henri Bruning en het nationaal-socialisme' beweerd dat Bruning gedurende de oorlog geradicaliseerd is. Hij heeft zijn lezers op allerlei manieren trachten te overtuigen (de bewijsstukken waren op de tentoonstelling getoond), maar het belangrijkste daaronder was toch het beroemde briefje ().

Het in dezelfde map uit het NIOD-archief gevonden artikel is zeer duidelijk over Brunings politieke overtuiging midden in de oorlog, maar vertoont naar mijn inzicht geen spoor van radicalisering in de richting van de moorddadige SS. De Joden worden niet genoemd. De N.S.B.-ers worden opgeroepen om een heropstanding in hun menselijke waardigheid van het Nederlandse volk te bewerkstelligen. Zoals vele politieke artikelen van Bruning lijken ze soms nogal fout als hij spreekt over Germanje of over nationaal-socialisme en dergelijke, maar werkelijk verfoeilijke ideeën heb ik nergens kunnen ontdekken.

Dit, bij het NIOD gevonden, artikel is voor mij zo belangrijk omdat het een zoveelste bewijs is dat Brunings politieke opvattingen niet spoorden met het beeld dat men rond zijn figuur heeft opgebouwd en zoals dat op genoemde tentoonstelling werd gepresenteerd, terwijl dit bewijsstuk toen ook al in handen van het NIOD was.

Misverstanden
Dat Bruning zo misverstaan is in de loop der tijden heeft meerdere oorzaken.
Een oorzaak is te vinden in het feit dat ook hij, noodgedwongen, zijn eigen opvattingen vaak zeer versluierd moest weergeven of zoals het eens elders geformuleerd werd (al werd hierbij niet op een figuur als Bruning gedoeld):

Men was niet vrij en moest zijn opinie terloops deponeren als paaseieren in de tuin, liefst zo dat de bezetter een ander vond dan de goede Nederlandse verstaander, en zij zich geen van beiden bedrogen voelden.


Een andere oorzaak is te vinden in zijn stijl van schrijven en wat hem werkelijk bezielde.

Bruning als schrijver
Bruning heeft eens iets van zijn schrijverschap onthuld in een fictief verhaaltje over een "ik" en "zijn dochter". Het verhaaltje berustte dus niet op de werkelijkheid, althans niet helemaal, maar ik denk toch dat het tenminste gedeeltelijk overeenkwam met zijn werkelijkheid. En wat hij schreef over die "dochter", geldt naar mijn idee nog meer voor het merendeel van zijn lezers.
Hij schreef:

Maar mijn boeken pruimt ze helemaal niet. Ze heeft bezwaren tegen mijn stijl en eigenlijk tegen mijn hele manier van denken en tegen mijn conclusies enzovoort, enzovoort. Ze vindt het in de grond allemaal maar lief gedaas, dat haar na een uurtje dan ook weer vlot en helemaal ontgaan is.

Ik denk dan: kijk, in die boeken wil ik iets van mijn wezenlijkste zelf uitschrijven, mijn stijl behoort tot mijn wezenlijkste zelf evenzeer als de gedachten die ik ontvouw, maar zie, daar waar ik een beetje aan mezelf toekom, daar besta ik niet voor haar (hoewel ze het anderzijds erg prettig voor me vindt en er zich oprecht over verheugt; dat er weer een boek van me verschenen is etcetera). Ik zelf heb zo het gevoel dat ik met de tien lijvige boekdelen die ik geschreven heb, iéts van mijn wezenlijkste zelf heb uitgesproken, maar... dat ik nog tien, twintig andere boeken kan schrijven om nog ’n stuk van dat wezenlijkste zelf kenbaar te maken, en dat ik bij mijn dood, als ik alles heb uitgeschreven wat er tijdens één mensenleven valt uit te schrijven, mijn wezenlijkste zelf nog geenszins heb uitgeput. Ach, zeg ik dan, ze houdt wel van dingen ván me, van al die dingen waarin ik ben overeenkomstig haar wezen, maar van mij, van datgene waarin ik overeenkomstig mijn diepste zelf ben en mijn wezen ben, houdt ze niet. Reeds de eerste woorden van die wereld blijven haar vreemd en ver, zeggen haar niets en laten haar onverschillig, en hoeveel verder dan die eerste woorden begin ik pas eigenlijk mezelf te zijn.

(Herinner je, ik spreek over een fictief ik!) Ik ben accountant, ik doe dat werk met toewijding – gewetensvol beter gezegd, – maar mijn liefde heeft dat werk niet. Dat heeft iets heel anders. Ik schrijf (behalve die essays die mijn dochter niet pruimt) gedichten en romans; ja, gedichten en romans! (...) Nu, van die dingen ben ik werkelijk van ’s morgens tot ’s avonds, en ook ’s nachts nog, bezeten; met mijn ganse totaliteit sta ik gericht op het scheppen van en vormgeven aan die werken; mijn werk als accountant haat ik erom (maar ik doe het en blijf het doen); mijn vrouw en kinderen bestaan niet meer voor me zodra ik met mijn romans en gedichten bezig ben; met alles van mezelf wil ik dat scheppend vermogen van me perfectioneren, wil ik slaaf zijn en willoos werktuig van die bezieling; ()

Om het voorgaande iets minder fictief te maken, zou men het beroep van accountant moeten wijzigen in dat van vertaler en moet men romans meer verstaan als verhalen en toneelstukken.

Het niveau van Brunings uitspraken
Maar verreweg de belangrijkste oorzaak van alle misverstanden moet toch wel gezocht worden in het niveau waarop Bruning de problemen benadert en het niveau waarop zijn lezers dat doen, zowel zijn lezers tijdens de oorlog, als ook zijn naoorlogse politieke en veelal wetenschappelijk geschoolde critici.
Ik wil daar een paar voorbeelden van geven.

Socialisme, revolutie, fascisme en nationaal-socialisme
Het doel van de revolutie

De vraag is dan alleen maar: denkt hij hiërarchisch-zuiver. Dit nu moet ik ontkennen bij hem, die het sociale primair stelt. Primair is altijd de innerlijke vrijheid van den mensch. Dit is het hoogste doel van het menschelijk leven en ook het hoogste doel en het essentieele van al die groote historische transformaties, welke wij revoluties plegen te noemen. Aan dit hoogste goed is alles ondergeschikt, daartoe dient alles een voorwaarde te zijn. De godsdient, de staat, de maatschappij, de cultur, kortom, het geheele samenleven der menschen dient tot niets anders dan dit hoogste goed, de innerlijke vrijheid van den mensch te helpen verwerkelijken (Nogmaals: "Wat is revolutionnair?").


Nationaal-socialisme

Het doel is niet enkel, hoe dan ook, het socialisme aan de macht te helpen; het doel is, omwille van die bestaande, gegeven gemeenschap, het socialisme te verwerkelijken; niet de gemeenschap aan het socialisme op te offeren (het offer van een wereldoorlog te eischen b.v.), maar die volksgemeenschap te redden en tegelijk het socialisme te doen zegevieren. ( "Socialisme en nationaal-socialisme (of fascisme)" )


Het fascisme

Het Fascisme is de OPSTAND van alle nog vitale krachten tegen de geestelijke en zedelijke ontbinding, tegen de geestelijke en zedelijke verzwijning waaraan de Europeesche mensch reddeloos scheen prijsgegeven. Het is een geestelijke en zedelijke revolutie allereerst. « Het Fascisme », zeide Mussolini, « herschept niet de v o r m e n van het leven; het herschept zijn i n h o u d, den ménsch, het karakter, het geloof ». ("Het Zwaard" )


Nationaal socialisme of eigenlijk sociaal nationalisme

Door het sociale nationalisme wordt het socialisme allereerst en voor zoover mogelijk binnen de eigen, nationale gemeenschap verwerkelijkt, in dien zin, dat heel het leven (voor zoover het betrekking heeft op het tijdelijk en natuurlijk-zedelijk welzijn van mensch en gemeenschap) en heel de structuur van een volks-gemeenschap de uitdrukking en bevestiging worden van de samenwerking van álle arbeidende krachten in dienst van het algemeen belang. Zeer terecht noemt men dit sociale nationalisme nationaalsocialisme of nationaalsolidarisme. ("Drieërlei nationalisme" )


Het Nederlandse volk is alleen voor de revolutie te winnen door werkelijk betere daden

Doch ook waar het Nederlandsche volk voor de revolutie gewonnen en veroverd moet worden heeft het geen enkelen zin iets anders te zijn dan bekwame, gerichte revolutionnairen. Ook bij het Nederlandsche volk bereiken wij niets — niets van vitale of blijvende beteekenis — als het enkel zou beseffen dat wij dé macht zijn, — met voor het overige alleen een groote dosis „goeden wil”. Het dient te beseffen d.w.z. te ervaren, dat wij de m e n s c h e n zijn, d.w.z. de hersens, het hart, de liefde, de werkelijke scheppingskracht, kortom: het daadwerkelijk-bétere deel der natie in dat tijdsgewricht. En dat besef groeit niet door de betere overtuiging die wij aanhangen, doch enkel door de werkelijk-betere daden die wij presteeren. ("Bekwamen" )


Europa en de Europese volken
Europa

Europa zal gebaseerd zijn op levende waarden, of het zal niet zijn. Op onderling respect en op de natuurlijke verbondenheid, en op de leiding daarbij der groote imperia die Recht en Orde met hun macht kunnen imponeeren. ("De Rijksidee" )


Het solidarisme van de Europese volkeren

Een Europeesch volk, dat uit imperialisme, d.i. uit machtspolitieke overwegingen en eenvoudig omdat het zich de sterkste machts­posities heeft veroverd, een ander volk van Europa knecht, verdeelt, verzwakt en zwak houdt, stelt niet slechts een vijandige daad jegens dat volk, maar jegens het Europeesche continent. Het heeft zich losgemaakt uit het solidarisme, waartoe volken die door het lot op samenwerking werden aangewezen, verplicht zijn; het pleegde verraad aan die orde, waarvan de Europeesche volkeren-gemeenschap de uitdrukking en bevestiging moest zijn; het verloochende en verstoorde de continentale eenheid. ("Dietschland" )


Ons volk

dit historisch moment eischt, dat ook ons volk, daadwerkelijk, op het niveau van dit historisch moment lééft, dat ook ons volk herboren en daadwerkelijk hereenigd opstaat, dat het, zich bewust van zijn machtige cultureele en geestelijke prestaties in het verleden, zijn plichten hervindt en aanvaardt jegens de toekomst. Dit historisch moment eischt, en het eischt dit onherroepelijk, dat wij wederom dat fiere, trotsche, scheppende ,,prinsenvolk’’ worden dat wij eens, lang voor wij door mercantilisme en democratisme ontadeld, uiteengescheurd en vernield werden, geweest zijn. ("De Rijksidee" )


Het nieuw politiek bewustzijn der jonge Europese volken

Welnu, dit, déze levenswil, déze wil tot zichzelf zijn, tot vol­standig zijn, tot leidend zijn, zien wij met imperieuze vastberadenheid wederopstaan in de jonge volken van Europa. Het is de wil tot een volledige en uiterste ontplooiing van al de krachten waarover God een volk de beschikking heeft gegeven, en waarover Hij het de beschikking gaf, opdat het deze zou ontplooien en zich zijn gestalte, de hoogste uitdrukking van zijn wezen veroveren en daarmede zijn bestemming realiseeren zou. Dat is het nieuw politiek bewustzijn, waaruit de jonge Europeesche volken leven, handelen en strijden. Dit bewustzijn moet ook de grondslag zijn den Dietschen levenswil. ("Nieuw Politiek Bewustzijn, Onze opdracht als volk" )


De samenleving"
Het doel van de staat:

het natuurlijk heil en derhalve de natuurlijke zedelijkheid van mensch en gemeenschap ("Zin en plicht der Natuurlijke Orde" )


De samenleving

Men kan alleen ènkele voorwaarden scheppen voor het ontstaan van een kunst, die, méér dan tot dusver, wortelt in de eenvoudige (d.i. diepzinnige) en verheven goedheid van het leven. Een dier voorwaarden is een samenleving, een menschelijk samen-leven, waaruit men zich niet, als eenigszins fijner besnaard mensch, met walging, beschaamd over zijn mede-menschen, behoeft terug te trekken. ("Nationalisme en Kunst II" )


De onwaardigheid der samenleving

Zijn heele haat, en de ondoofbaarheid van dien haat; is herleidbaar tot het feit, dat hij [Vestdijk's "meneer Visser"] hevig en voortdurend en verterend bezeten is (inderdaad bezeten) van zijn bewustzijn der menschelijke waardigheid en. . . der menschelijke ónwaardigheid van de samenleving (...). ("Stijlproblemen" )


De mens als mens
Dienen

Dienen is strijden: strijden voor het goede en tegen het kwade, en het is in dien strijd (onvervaard en onbevreesd gevoerd), dat de menschelijke vermogens en mogelijkheden zich ontwikkelen en dat de mensch zich in zijn individueele volstandigheid opricht. ("Stijlproblemen" )


Persoonlijkheidsleven

De eenige voedingsbodem van het persoonlijkheidsleven is het strijdbaar geworteld staan in positieve levenswaarden, in de menschelijke plichten en natuurlijke bindingen van het leven. Zonder deze waarden, plichten en bindingen valt het persoonlijkheidsleven onherroepelijk uiteen. ("Stijlproblemen" )


Het lot

Niet de gebeurtenissen, waarin men „het lot” werkzaam zou wanen, vormen ons; de gebeurtenissen brengen ons diepste wezen (dat in den aanvang van ons leven voor ons zelf verborgen en gekluisterd leeft) in actie, zij wekken het en wekken al zijn vermogens. ("Aantekeningen bij Friedrich Markus Huebner" )


Onze menselijke bestemming

(...) terwijl wij in het andere geval (dus het scheppend beginsel in onszelf situeerend) wél het geheele leven zooals het tot ons komt aanvaarden, volledig en dankbaar aanvaarden, echter niet opdat het óns beheersche, doch als het groote gevecht waardoor wij onze menschelijke bestemming (die noodzakelijk in dat leven ligt) vinden moeten, ("Aantekeningen bij Friedrich Markus Huebner" )


Onze persoonlijke ziel

Maar het beteekent: in dit goddelijk-menschelijke leven te staan als een mensch van bloed, beenderen en hersens, voortgestuwd door de mythe in ons: den levenwil van onze persoonlijke ziel. ("Aantekeningen bij Friedrich Markus Huebner" )


Demonische hartstochten der mensen

Zelfs wanneer het samenleven der menschen, in de orde welke het realiseert, van groote scheppende krachten getuigt, woelen en wroeten nog, pal achter die orde, preciezer: ín die orde, de bizarre, hatelijke en demonische hartstochten der menschen (...). ("Surrealisme" )



Bruning zelf
Zijn droom trouw blijven

(...) een mensch die, levend in een wereld die nu eenmaal verre van ,,mooi” is, lijdt, lacht, spot, hoont, bemint, strijdt, vertwijfelt, terugdeinst en weer verder strijdt, kortom, als een mensch die mènschelijk is en wiens rust is, niét dat hij deze spanningen niet kent, maar dat hij ze — in hun blijvende aanwezigheid — beheerscht en ondanks en in, juist í n die spanningen zijn droom beleeft en trouw blijft (...). ("Surrealisme" )


Nazi-kolder of een droom?

of van den huidigen mensch die diepe, boeiende impulsen te verwachten zijn welke het aanzijn kunnen geven aan een kunst, die — verre van bevangen te zijn in een kleine ,,nuttigheid’’ — het edelste in den mensch en het edelste in een gemeenschap verheldert, zuivert, bevrijdt, een kunst die, door dit alles, een levensverbonden, scheppende grootheid is, dan meen ik dat de verwerkelijking van zulk een kunst alleen de arbeid zijn van den waarachtigen kunstenaar, maar toch eerst dan, wanneer hij waarachtig leeft op het niveau van dezen tijd, een niveau dat hoog uitreikt boven de vraagstukken en woelingen van socialen, staatkundigen of nationalen aard, doch zich verheft in die heldere berglucht waar ook de laatste levensvragen opnieuw gesteld en opnieuw verhelderd worden. Dáár eerst leeft de nieuwe mensch volledig. En in de stilte van dít hooggebergte wordt ook de nieuwe groote kunst, want hier staan wij in een centrum van leven, en hier zien wij uit over de wereld der menschen en hun woelingen. ("Nieuw Levensbewustzijn" )


Een ontboezeming over het niveau van de N.S.B. (brief aan E. Voorhoeve)

(...), want er is werkelijk geen gruwelijker gevoel op het oogenblik dan dat wij vereenzelvigd worden met een Beweging die zoo dag in dag uit haar volmaakt onvermogen demonstreert als de NSB; ik geloof werkelijk niet, dat er éénige reden is om te gelooven dat déze Beweging nog te vernieuwen is tot een werkelijk schéppende grootheid. Van 10 Mei 1940 af is dit geloof steeds naargeestiger beschaamd, en ik kan tot niets anders concludee­ren dan dat deze Beweging bestemd is slechts een zeer voorloopige functie te vervullen. Wat voor mij werkelijk de deur heeft dicht gedaan, was, dat de Leider gaat scheiden van zijn vrouw (zijn tante) om te gaan hertrouwen met een nicht, een kind van 19, terwijl hij 50 is. Elk detail hiervan is even stuitend, en dan niet zoozeer (of zelfs heelemaal niet) omdat dit tegen mijn moreele gevoelens zou indruischen, als wel omdat dit alles nogmaals (en nu wel zeer sinis­ter) bewijst dat wij te doen hebben met iemand zonder menschelijk en mannelijk formaat; een werkelijk Leider veroorlooft zich (of over­weegt) niet zulke dingen op dit moment: nu de Beweging nog zóó gehaat is én: nog zoo weinig gepresteerd heeft. Dergelijke zaken kan men zich hoogstens permitteeren als een volk bereid is een Leider (bij wijze van spreken) álles te vergeven. Thans liquideert hij daarmede zichzelf en zijn Beweging. Dat hij dit niet inziet, dat hij dit niet van meetaf heeft ingezien, en van meetaf naar dit inzicht heeft gehándeld, vind ik het treurigste van alles; het is het bewijs van geen formaat, van ónder (ver onder) de maat te zijn; en zelfs een late bezinning met alle consequenties van dien brengt hem niet meer bóven zijn maat. - Ik heb veel kunnen gelooven, maar dat ik dát nog eens te verwerken zou krijgen, neen, dat overtreft mijn naargees­tigste vermoedens. - En dan de NSB-zélf, die steriele burgermansinterpretatie van een groote Revolutie. NEEN, dat is niet meer te accepteeren, en vaak vraag ik mij af, of men het nog wel voor zijn geweten verantwoorden kan door het enkele feit van zijn lidmaatschap het Nederlandsche volk te suggereeren dat men nog eenigerlei vertrou­wen in die Beweging heeft. Interpreteerde men het niet onmiddellijk als lafheid (omdat de menigte nu eenmaal meent dat het de Duitschers momenteel niet vóór den wind gaat, - een meening die ik overigens hoegenaamd niet deel) dan bedankte ik nog vandaag den dag; er zijn nu eenmaal grenzen aan het geloof en aan den goeden wil, en ik zie geen enkelen zin meer in mijn lidmaatschap, van dié Beweging. Dié Beweging kan hoogstens, na 'n Duitsche overwinning, het Nederlandsche uitvaag­sel als lid gaan noteeren(...). (Raymund Bruning, Henri Bruning, over grootheid en tragiek en geweten )


Bruning een naïeve idealist?

(...) vele dichters en idealisten, wier tragiek is, dat zij worden opgejaagd en voortgedreven door verlangens en eischen die niet te realiseeren zijn, en wier tragiek dus goeddeels aan henzelf te wijten is. ("Stijlproblemen" )

Bruning beweert hier niet dat die dichters hun verlangens moeten opgeven, omdat ze niet (direct) te realiseren zijn. Bruning beweert alleen dat de daaruit voortvloeiende persoonlijke tragiek (b.v. het niet begrepen worden door de praktische realisten) alleen aan hen zelf te wijten is. (Zie hierboven: Zijn droom trouw blijven!)

Bruning heeft zich in een brief wel eens uitgelaten over zijn tragiek als gevolg van hetgeen hem werd verweten naar aanleiding van zijn politiek verleden:

Ik ben na die Groene-affaire zo moe en beu geweest. Ik heb gedacht: laat ik dat vuile wezen dat ik ben maar blijven en niemand met mijn vuilheid lastig vallen; laat ik alle contacten vermijden en - met al dat wantrouwen overal ten aanzien van mijn persoon - voor niemand een bron worden van complicaties en onaangenaamheden. (...) Ik heb me terug­getrok­ken, me begraven in vertaal­werk, wel wetend dat ook dit terug­trekken ten nadele van mij zou kunnen worden uitgelegd. ()

In zijn Maria Goretti heeft hij Giovanna, die gebukt ging onder een afschuwelijk lidteken in haar gezicht, dergelijke gevoelens, maar dan die van een mismaakte, laten uitspreken:

Leven voor anderen, leven voor anderen, ik heb het niet gekend, het is een mismaakte niet gegund. Haar geven is altijd beledigend, als wilde ze nóg de meerdere zijn. Als zij meestrijdt, met de anderen, wekt ze ergernis, als wilde ze de gelijke zijn. Ook op haar haat heeft ze geen recht: die wordt met deernis ’begrepen’. Zelfs haar wroeging wordt niet verdragen. Ze mag zelfs niet de mindere zijn. Ze moet niét zijn. Niets zijn. ()

Bruning voelde zich met zijn oorlogsverleden ook een mismaakte, een vuil wezen.
Bruning heeft zijn wroeging over zijn rol in de oorlog, verwoord in zijn Een ander spoor...?

Ik beproef hiermede niet, mij aan bepaalde gevoelens van persoonlijke schuld, aan gevoelens van medeplichtigheid te onttrekken, vooral tegenover U zou ik dit niet kúnnen willen, te zeer is met U het misdrijf aan het Joodse volk een durende en allesdoordringende aanwezigheid, (...). ()

Echter zijn wroeging werd door velen niet verdragen.
Bij het "niets zijn", kon hij zich uiteindelijk toch niet neerleggen.

Mezelf leren uitwissen! Omdat dat mijn geluk is?! Of omdat de anderen me dan als werkelijkheid kunnen vergeten en dat hun vrede is? Maar ik ben. Ik ben de mismaakte die ik ben. Ik ben die ik ben. Die ben ik. ()

In datzelfde spel heeft hij ook verwoord hoe "de anderen" waarschijnlijk over Bruning dachten, waar hij Giovanna tegen Maria laat zeggen:

Heel onze wereld heb je afgewezen, - is ’t niet zo? Jij behoort een zoveel verhevener wereld. Niet éen vraag, die ons bezig houdt, houdt jou nog bezig. Niet éen wil, die onze wil is, boezemt jou nog belang in. Voor jou is dat allemaal voorbij. Inplaats daarvan sluit je ons nu in je hart, of wat hetzelfde is: glimlach je over ons. ()

Tot slot wil ik hier toch ook wijzen op het gedicht "Gedicht" () dat hij middenin de oorlog in De Schouw publiceerde en dat naar mijn idee, zijn gemoedstoestand van die dagen (en niet alleen van die dagen) weergeeft over het "afstotende" van zijn waarheid voor anderen en dat betrof niet alleen zijn waarheid op politiek gebied.

Als ik het niveau van Brunings uitspraken overzie kom ik tot de conclusie dat Bruning terecht schreef in zijn publieke verantwoording over zijn oorlogsverleden kon schrijven:

(...) maar die periode en daarmee alles wat toen, op het plan van die dagen, oorlogvoerend, met elkaar slaags is geweest, ligt achter me als een wereld waarin ik nooit en naar geen enkele zijde partij zou zijn geweest als ik haar tevoren herkend d.i. in haar wezen en onvermijdelijkheden doorzien had, en waartoe ik dus ook niet behoord heb tóen ik ertoe behoorde. ()


Frank van den Bogaard
In een voetnoot bij het artikel “NATIONAAL-SOCIALISME EN LITERATUUR; Van der Mades literatuurconceptie en de poëzie van Bruning en Kettmann” van Frank van den Bogaard valt te lezen:

Naast Van der Made behoorde Bruning tot de belangrijkste literaire medewerkers van De Waag. (...) Hoewel hij pas in september 1944 begunstigend lid werd van de Germaanse SS, had hij zich reeds veel eerder daarvoor opgegeven. Op 24 juni 1943 liet hij aan de redactie van De Waag weten dat hij zich al ‘vrij geruime tijd geleden’ had aangemeld (...).

Frank van den Bogaard zal ongetwijfeld ook die andere briefjes van Bruning hebben gelezen alsmede zijn in hetzelfde dossier te vinden artikel “Dietschland-Europa”.
Mogelijk heeft Van den Bogaard zich wel afgevraagd waarom deze zo belangrijke literaire medewerker van zo’n fout tijdschrift als De Waag, zo weinig, om niet te zeggen, helemaal geen nationaal-socialistische propaganda bedreef.
Het lijkt mij voor de hand te liggen dat Van den Bogaard zich, net zoals ik, heeft verbaasd hoe Brunings verwachtingen uit 1943 over de gevolgen van een geallieerde overwinning, waar zijn geworden, zowel ten aanzien van de toestand van Europa na 1945 (“de puinhopen van Europa”) als ten aanzien van de politieke toestand in Europa: de bezetting van Oost-Europa door de Russen en het Westen “gered” door Amerika.
Misschien wel juist daarom kon hij in Een stoottroep in de letteren op blz. 187, schrijven:

In ieder geval is het m.i. wenselijk, de oorspronkelijke bronnen, de primaire teksten zelf, niet te verontachtzamen en als irrelevant terzijde te schuiven, waardoor aan de letterkundige produkten van het nationaal-socialisme iedere wezenlijke inhoud bij voorbaat wordt ontzegd.

Ik zou hieraan willen toevoegen dat het m.i. wenselijk is om bij de geschriften van Bruning uit de oorlogstijd niet alleen oog te hebben voor de letterkundige inhoud, maar zeker ook voor de politieke inhoud, die zo anders is dan zo vaak gesuggereerd werd.

Theo Bruning,
Eindhoven, 19-02-2016
























terug



aangemaakt: 29-11-2015 Copyright © 2016 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 22-02-2016