terug


Documenten in het Nationaal Archief

Inhoud

1. De belangrijkste stukken in het Nationaal Archief

     1.1. Mijn moeder

     1.2. Mijn vader

           1.2.1. Verder Oriëntatie

           1.2.2. Officier Fiscaal

           1.2.3. Zijn slotwoord

                     1.2.3.1. De nieuwe opdracht voor Europa

2. Verder Oriëntatie nader bekeken

     2.1. De Nederlanders en de huidige revolutie

     2.2. Het juiste begrip van de revolutie ontbreekt nog

     2.3. Een rol in de revolutie moet voor Nederland veilig gesteld worden

3. Conclusie

     3.1. Verder Oriëntatie

     3.2. Mijn moeder in Westerbork in detentie gerommeld

     3.3. Mijn vader heropgevoed?

     3.4. Zijn strafmaat



De belangrijkste stukken in het Nationaal Archief
In september 2010 heb ik een bezoek aan het Nationaal Archief gebracht om de dossiers van mijn ouders in te zien.

Mijn moeder
Ik begon met het dossier van mijn moeder. Het eerste wat ik vond was een pasfoto van een knappe vrouw, mijn moeder, toen hooguit 39 jaar. Mijn eerste impuls was om de pasfoto uit het dossier te verwijderen. Wat hadden zij met mijn moeder te maken? Waarom moest deze foto van die knappe vrouw in dat dossier blijven, waar verder niemand in geïnteresseerd was? Maar ja, camerabewaking!
Verder vond ik in dat dossier een briefkaartje aan de opsporingsdienst waarop een advertentie was geplakt waarin mijn moeder naar een hulp in de huishouding zocht, liefst van nat. soc. huize. Ik veronderstel dat mijn moeder op de eerste plaats naar een goede hulp op zoek was en dat zij die toevoeging alleen erbij had geplaatst om een eventuele gegadigde een mogelijke onaangename verrassing te besparen.

Mijn vader
Vervolgens begon ik aan het dossier van mijn vader.
De inhoud was in zijn algemeenheid nogal teleurstellend.
Het merendeel der documenten had betrekking op zijn inboedel, die in beslag was genomen, en wat daarmee gebeurd (aan wie en voor hoeveel verkocht) was. Verder vond ik de nodige exemplaren van de processen verbaal, zowel zeer fraai handgeschreven door de betreffende politieambtenaar als in uitgetypte vorm. Zover ik me kan herinneren heeft hij zijn politieke doen en laten tijdens de oorlog onomwonden opgebiecht.
Tot slot waren er dan nog een paar zaken die mij interessant genoeg leken om daar een kopie van aan te vragen en die ik zondermeer kreeg (toegestuurd). De stukken worden hierna in chronologische volgorde ingeleid.

Verder Oriëntatie
Als eerste stuk is daar een artikel genaamd “Verder Oriëntatie” () of “Ons Verzet”. Een datering ontbreekt, maar in het artikel wordt gesproken over “na drie jaren harde, tot bezinning dwingende oorlogsjaren”, en dus kan men aannemen dat dit midden 1943 is geschreven. Ik neem aan dat dit artikel is bekeken door een politiek-opsporingsambtenaar die opzoek was naar foute opvattingen van Bruning. Dergelijke opvattingen meende hij te vinden op bladzijde 4 want daar staan tweede vette strepen in de kantlijn waar Bruning schrijft over “de eenheid van ras”. Hij had dus iets racistisch gevonden. Kennelijk had hij ook op de laatste bladzijde waar Bruning de woorden “élite” en N.S.B. met elkaar in verband brengt, iets fouts gevonden. Ik waag te betwijfelen of de betreffende ambtenaar ook de moeite heeft genomen om het artikel te begrijpen. Ik denk het niet, er waren toen nog zoveel andere zaken te bekijken en zoveel andere gevallen te onderzoeken. Voor het (trachten te) begrijpen van “N.S.B.-kolder” had men toen al helemaal geen tijd en dat vond men waarschijnlijk ook volkomen overbodig. De gevonden bewijzen waren voor deze ambtenaar waarschijnlijk voldoende, om niet te zeggen overtuigend: Bruning was racistisch en zag de N.S.B. ook nog eens als een élite! Het eerste vond hij ongetwijfeld “weerzinwekkend” en het tweede waarschijnlijk N.S.B.-kolder ten top.

Officier Fiscaal
Het tweede stuk is een handgeschreven brief aan zijn Officier Fiscaal (), die mij onthulde hoe mijn moeder, op slinkse en onrechtmatige wijze, in Westerbork werd gevangen gezet.

Ons jongste kind werd begin ’45 geboren, dus enkele maanden voor ik (April ’45) geïnterneerd werd. Sedertdien stond zij voor alles alleen en heeft het leven veel van haar krachten gevergd. Met haar zeven – tierige – kinderen plus de tien – bepaald wilde – kinderen van een Rotterdamsche volksvrouw verbleef zij gedurende de zomer van ’45 met huisarrest in een koeienstal te Tinaarloo (dr.); zeventien kinderen – en twee vrouwen, en dan in zulke omstandigheden – en dat gedurende verschillende maanden....!
Toen het verblijf aldaar niet langer mogelijk was (de boer had zijn stal nodig), werd haar aangeraden, de kinderen bij familie en kennissen onder te brengen. Alle kinderen zijn toen éen voor éen van de moeder weggegaan, op de baby na; doch achter gebleven daarmee, werd mijn vrouw kort daarop plotseling, tengevolge van een verwaarloosde belroos, zoo ernstig ziek (zij verkeerde zelfs een oogenblik in levensgevaar) dat opname in het ziekenhuis noodzakelijk was. Men zei haar, dat zij naar Groningen gebracht zou worden, doch men vervoerde haar naar Westerbork – waarmede zij, doodziek, plotseling ook “geinterneerd” was. De baby is toen vele, vele weken zoek geweest voor haar, als gevolg van het feit, dat de brief, waarin een vriendin haar schreef wie de onbekenden waren die de baby hadden opgehaald, ongelezen vernietigd werd, daar deze brief niet het strookje bevatte waaruit bleek dat het een antwoord-brief was (op een kamp-brief), en andere brieven mochten in Westerbork niet worden ontvangen. Zij wist alleen – en dat was in die dagen voor haar het verontrustende, dat een der mannelijke personen, die de baby hadden meegenomen een Canadeesch uniform droeg. Het eerste wat zij daarna wist, dat ook de baby – bij goede bekenden beland – zwaar ziek was en in levensgevaar verkeerde. Onderwijl lag zij zelf aan het ziekbed gekluisterd.
Na vijf maanden zou mijn vrouw op transport worden gesteld naar Nijmegen, waar zij, zoo had men haar verzekerd, spoedig in vrijheid zou worden gesteld, doch op het punt te vertrekken, en met de mogelijkheid voor oogen haar kinderen weldra weer te zien, stond zij haar plaats in de wagen zonder bedenken af aan een vrouw die eveneens moeder was van een groot gezin, doch die reeds van het begin af, dus reeds zooveel langer dan zij, had vastgezeten. Het gevolg was, dat zij nòg enkele weken moest wachten, - op een volgend transport.



(Zijn vrouw schreef, enige tijd voor haar dood, in een summiere levensbeschrijving, het volgende over die periode:

5 Mei capitulatie 'n Soort sociaal werkster onder de "evacués uit het Westen" adviseert mij de kinderen zo mogelijk naar familie te sturen, anders komen ze terecht in kinderkampen. G. neemt dan het besluit om met Canadese wagens te liften naar Nijmegen, komt bij J. en D. in huis waar ook F. S. zit die uitgebombardeerd is en de vader van pater T. dito, met huishoudster.
L. en B. komen ons opzoeken, nemen R. mee naar H., M. en Theo laten zich, hoe weet ik niet meer naar Zwolle transporte­ren naar de T's vandaaruit Theo bij de fam. R. in Aalst (vrienden van F. T.) M. bij dokter van M. in den Haag. J. lift met het melk transport naar A'dam, wordt door L. en B. opgenomen.
Als de koeien in oktober op stal moeten verhuizen wij, de fam. Vos, B., de baby en ik naar een leegstaande boerderij in Zeegse waar nog een vrouwtje uit Bussum met kind ingekwartierd is. Daar wordt B. op een dag (door toedoen van H.) opgehaald en naar een kinderkamp (voor N.S.B.­kroost) in Ruurlo gebracht, waar hij het erg beroerd heeft. Het duurt gelukkig maar kort, daarna komt hij bij de Salesianen in Lauradorp op kostschool. Ook via H.?
Ik krijg belroos aan mijn been, dat was in die tijd nog heel ernstig - wordt per auto naar het ziekenhuis Westerbork gebracht, waar Henri intussen ook zit. De baby heb ik voor mijn vertrek in de hoede van een jonge N.S.B.­vrouw kunnen achterlaten die wij goed hadden leren kennen. Zij heeft mij later kunnen berichten dat de baby door een vrouw in uniform was opgehaald (via H.) en naar Nijmegen gebracht, de baby was toen ook al erg ziek. In die tijd kwamen er wel berichten door, in het ziekenhuis heb ik ook voor 't eerst een brief uit D. V. gekregen met een erg mooie foto van T. erin.
Henri heeft mij in de ziekenbarak 2x bezocht, een maal officieel omdat ik op sterven na dood was en eenmaal klandestien.
In de loop van november (1945) kon ik naar de normale barak waar ook E. zat. Op weg van en naar ons werk (bonen sorteren) zagen we Henri wel eens, in een soldatenjas. Warm! Tenslotte moesten alle evacués uit het Westen des lands, die daar tussen de drentenaren zaten, naar hun eigen woonplaatsen terug voor hun berechting. Zo vertrokken Henri en ik begin februari '46 in dezelfde vrachtwagen naar den Haag. Na een nacht mocht ik vrij - vanwege m'n grote gezin.)



Zijn slotwoord
Het laatste voor mij interessante stuk is zijn slotwoord () over zijn nat.soc. overtuigingen van weleer. De internering van de “foute” Nederlanders had ook de (bij)bedoeling van “heropvoeding”. Mogelijk heeft Bruning in dat kader deze tekst geschreven. Men hoeft zich niet af te vragen of Brunings verklaring, vanuit het oogmerk van “heropvoeding” bezien, voor een betreffende ambtenaar voldoende bevredigend is geweest. Want hij schrijft uitdrukkelijk:

Maar beslissender toch voor myn houding werd de overtuiging, dat het nationaal socialisme in myn oog destyds het meest complete antwoord op de toenmalige problematiek van het Westen, na dezen oorlog, geen antwoord meer is daar de problematiek een volstrekt andere is geworden en dus ook een vo1strekt ander antwoord behoeft dan het nat.soc. was. En geen “antwoord” meer, is het dus tevens niet-goed meer.

Voor de goede verstaander: Bruning beweert dus niet dat zíjn (nat. soc.) overtuiging tijdens de bezetting fout was geweest. Hij beweert alleen dat het nationaal socialisme geen antwoord is op de naoorlogse problemen. En dat verklaart hij als volgt:

Kon in het vooroorlogsche Europa het nationale primair zyn en nog de mogelykheid werkelykheid worden, dat een Europeesche eenheid zou worden opgebouwd uit nationale staten, die tevens de diepere eenheid der Europeesche volken zouden beseffen, thans moet allereerst deze eenheid worden aanvaard als een noodgedwongen en dwingend feit willen ook de afzonderlyke volken van dit continent zich kunnen handhaven: handhaven èn ten overstaan van de individueele armoede der volken èn t.a.v.de buiten-Europeesche machten waartegenover ook de afzonderlyke volken niets meer beteekenen als Europa niet tot eenheid geraakt. Het nationale is teruggeweken naar een tweede plaats omdat [thans] de Europeesche eenheid primair, en alle[r]dwingendste noodzaak, is geworden.


De nieuwe opdracht voor Europa
Bruning vervolgt zijn slotwoord met de nieuwe opdracht voor Europa te formuleren:

De vraag waarvoor Europa thans gesteld is, is een andere. Het is de vraag of Europa bij machte is zichzelf bewust te worden, - en zichzelf bewust te worden als een eenheid en gemeenschap van culturen. En hiermede bedoel ik niet : Europa als een eenheid van actueele nationale culturen, maar Europa als de exponent (nòg tot op héden in elk zyner verzets de exponent) der historische culturen van : Hellas, Rome, Christelyke Middeleeuwen, Latynsche Renaissance en Germaansche Reformatie, en van die eeuw, de achttiende, waarin, - zooals in de Renaissanse de mensch en diens souvereiniteit werd ontdekt, - wederom den “naaste” en de dienstbaarheid aan hem (en daarmede het heele sociale probleem) als diepe werkelykheid werd begrepen.

Europa heeft dus niet alleen op cultureel gebied (de souvereiniteit van de mens) een verantwoordelijkheid, maar ook op sociaal gebied (de dienstbaarheid aan de naaste).
Bruning besluit zijn slotwoord met de vraag:

De vraag is vervolgens [of] Europa, ... nog by machte is, de opdracht die het als scheppend centrum der wereld gehad heeft en, onbetwistbaar nòg kan zyn, te beseffen en te aanvaarden.

Volgens Bruning moet Europa dus een eenheid worden om zich te kunnen handhaven tegen buiten-Europese (wereld)machten. Als zodanig beschouwde hij zowel Rusland als Amerika als een bedreiging. Amerika waarschijnlijk niet zozeer als een militaire bedreiging dan wel als een culturele bedreiging.
Hij ziet Europa als een eenheid in een gemeenschap van culturen. Deze eenheid moet tot uitdrukking komen in het waar maken van de opdracht van Europa: het scheppend centrum der wereld te zijn.

Verder Oriëntatie, nader bekeken

De Nederlanders en de huidige revolutie
In “Verder Oriëntatie” () vergelijkt hij de bunkers gebouwd door de Nederlanders vóór de oorlog tegen het Duitse gevaar met de [toenmalig] actuele bunkerbouw van de Duitsers en concludeert daaruit:

Doch het gevoel van onrust en onbehagen, waarvan ik hierboven repte, wordt geenszins enkel opgeroepen, omdat onze bunkertjes, nog alom in den lande verspreid, nog altijd een verléden hoonend karakteriseeren, maar vooral omdat zij, na drie harde, tot bezinning dwingende oorlogsjaren, nog precies zoo karakteristiek zijn voor ons héden. En gewis, niet de kwestie of ons volk pro of anti is, houdt ons dan bezig, maar dat het nog altijd op dezelfde wijze, met dezelfde verontrustende en ontmoedigende onmondigheid, is wat het is.

De Nederlandse bunkers getuigen voor Bruning van:

... de wereld-vreemdheid waarmede wij destijds (vóór de oorlog) de komende gebeurtenissen hebben verbeid.

Maar wat staat de Nederlanders te doen?

... maar wèl kunnen wij ons dit, eindelijk, bewust worden - om er dan, eindelijk, eenige conclusies en consequenties aan te verbinden.

Eén consequentie zou kunnen zijn:

(2)... een ietwat bescheidener houding ten overstaan van degenen die het Nederlandsche volk als zijn tegenstanders (en verraders) beschouwt; degenen die gekozen hebben voor de nieuwe orde en het nieuwe Europa.

Want er is een tijd geweest,

dat het Nederlandsche volk de gelegenheid had zijn politieken wil in een eigen organisatie tot uitdrukking te brengen, en het heeft van deze vrijheid gebruik gemaakt om zich te organiseeren in de Nederlandsche Unie. Deze unie had ongetwijfeld een vruchtbare, reëele functie kunnen hebben, maar het Nederlandsche volk bleek ook voor déze (éigen) opgaaf niet rijp te zijn.
Het meende weldra - uiterst argeloos en uiterst openhartig - dat het gelegenheid had gekregen in een bezet gebied, dat tevens oorlogsgebied was, een anti-concern te [kunnen] organiseeren, en dat de bezetter dit zou waardeeren als een zeer lofwaardig streven – over welks abrupt einde men toen alleen maar oprecht-verontwaardigd kon zijn! Het Nederlandsche volk is hier ten overstaan van zijn zelf gekozen taak niet slechts tekort geschoten, het heeft zijn eigen opgaaf dom en kinderlijk verknoeid, ver-prútst: stupide verknold.

Maar de huidige tijd (tijdens een oorlog en onder een bezetting), stelt ander eisen.

De Nederlandsche Unie heeft vele vijandige anti-elementen vereenigd en tallooze goedwillenden bevredigd, maar het manco aan constructieve en scheppende ideeën, aan scheppende en werkelijk-léidende politieke geesten, aan menschen, staande op het niveau van de eischen die deze tijd hun stelde, was onrustbarend en demonstreerde slechts in welke mate reeds het verleden in ons geslacht tot ontbinding was overgegaan; en de argeloosheid waarmede men, zich inzettend voor het heil van zijn volk, dúpe werd, zonder te wéten dupe werd, van machten die geheel andere belangen najoegen dan het heil van het Nederlandsche volk, de klakkeloosheid en critieklooze verrukking waarmede men hun ijveren voor goede munt accepteerde, dat alles bewees in zijn levensvreemdheid die ontbinding en verwildering nogmaals.

(3).. en soms (soms?) schijnt het alsof ons nog slechts twee mogelijkheden zijn overgebleven: de huidige gebeurtenissen (de huidige nationaal-socialistische revolutie) niét te begrijpen, of ze (op z’n best) kléin te begrijpen.

Klein begrijpen omdat, volgens Bruning, de Nederlanders

innerlijk toch volkomen vreemd aan haar essentie

zijn. De essentie van die actuele revolutie, die de Nederlanders ontgaat, behelst de wederopstanding van het Nederlandse volk en daardoor, door het niet begrijpen van die essentie, geschiedt

... het onvermijdelijke, dat ook de revolutie vooralsnog niet groot en scheppend gestalte kan nemen.


Het juiste begrip voor de revolutie ontbreekt nog
Bruning beschrijft vervolgens zijn eigen houding en hoe die zich ontwikkeld heeft:

Er is een tijd geweest, dat ik het trotsche ideaal van een Dietsch Imperium mede beschouwde als dié gedachte waaraan het Nederlandsche volk, staande onder een leiding die voor haar taak volkomen berekend zou zijn, zich innerlijk zou hernieuwen; en nog toen de schepper van de gedachte van een Dietsch Imperium, Joris van Severen, reeds lang vermoord was, was het een vaak ontmoedigend en verbitterend ervaren, dat de Dietsche gedachte niet kon worden gepropageerd in den strijd voor onze heropstanding als volk.

Maar

... een volk met zóó weinige waarlijk schéppend-revolutionaire krachten, met zoo weinige krachten die een revolutie groot en niet klein verstaan èn, op gelijke wijze, leiden kunnen.

Zonder een leider, vergelijkbaar met Joris van Severen, heeft Bruning geen hoge verwachtingen meer.

Slechts met tegenzin, met innerlijken onwil zouden wij buiten de horizon van ons nieuw chauvinisme treden om die levensvraagstukken te bezien welke ons met verder-strekkende en gevaarlijker eischen tegemoet zouden treden. Wij zouden weer zooveel mogelijk ons doel in onszelf hebben gezocht, in een klein doel: een kleine interpretatie van een groot doel. Wij zouden, juist als thans, en juist als destijds toen de Dietsche gedachte slechts in zooverre ons vertrouwen genoot als zij herleid bleef tot een “groot-nederlandsch” vraagstuk, opnieuw een kleine interpretatie van een groote revolutie zijn - en innerlijk, wezenlijk aan die revolutie vréémd.

Daarom ook is er zonder meer geen heropstanding mogelijk

(4)... zoo zouden wij ook ongetwijfeld kruideniers zijn geweest in ons Dietsche élan. De Dietsche herleving zou een herleving zijn geworden benéden het niveau der Dietsche en beneden het niveau der Germaansche en Europeesche heropstanding.


Een rol in de revolutie moet voor Nederland veilig gesteld worden
Desondanks kunnen wij nog een rol van betekenis spelen als wij

... ons allereerst diep en indringend rekenschap te geven van Europa’s en daarmede van Germanjes realiteit, en dat het noodlot, dat wij opnieuw ergens in een onvruchtbaar en maar half-levend “terzijde” verzeild zouden raken, thans voorkomen kan worden.

Maar zonder het juiste begrip, zal het Nederlandse volk, na een eventuele overwinning van Duitsland, geen taak toebedeeld krijgen.

... dat als morgen (of overmorgen) het Nederlandsche volk já-zegt en zich áchter de Germaansche revolutie schaart, het zich daar niet-begrijpend achter schaart en dat men ook dán van dit volk als geheel geen scheppende bijdrage behoeft te verwachten aan de Germaansche wedergeboorte en revolutie. En dát wil weer zeggen, niet slechts dat het Nederlandsche volk ook dán niet voor zijn taak berekend zal zijn, maar ook, dat het leidende volk van Germanjes heropstanding niets noemenswaards aan ons volk als geheel kan toe vertrouwen.

Het Nederlandse volk zal dan buitenspel staan bij de omwentelingen die plaats vinden.

... ook niet enkel om de revolutie van een staatkundig misbruikt continent, maar om de revolutie, het eindelijk opstaan, van een in zijn wezen, en daarmede in zijn kracht en weerbaarheid geschonden ras. Het gaat daarmee om de laatste en essentieelste waarden der zelfbevestiging, en, dáárom om alles, dat déze revolutie en déze zelfbevestiging consolideert en krachtigst handhaaft tegen alle machten die deze wereld (nogmaals) zouden willen bedreigen.

De N.S.B. kan in deze strijd voor de revolutionaire waarden en tegen de bedreigingen slechts onder voorwaarden voor Nederland en voor het nieuwe Europa een rol spelen.

(5) De vraag, welke reden het Nederlandsche volk zou kunnen hebben om het lot van zijn volk toe te vertrouwen aan de N.S.B.; en de vraag, welke reden het leidende Germaansche volk zou kunnen hebben het lot van dit stuk van Germanje, of van het opnieuw te vormen Europa, toe te vertrouwen aan de N.S.B. – Beide vragen laten maar één antwoord toe. Die reden kan slechts hierin gelegen zijn, dat de N.S.B. daadwerkelijk een élite zou vertegenwoordigen: de élite van het Nederlandsche volk, én de élite (hier in Nederland) van de revolutie van Germaansche ras.

Bruning strijdt dus niet zozeer voor het nationaal-socialisme maar op een hoger niveau voor een revolutie die zijn basis vindt in een veel natuurlijker en ouder oorsprong, die van het ras, dan het jonge nationaal-socialisme.
Deze élite, die voor deze revolutie moet strijden, is uiteindelijk ook belangrijk voor het Nederlandse volk.

Is zij deze élite niét, dan moet zij deze vormen, als zijnde haar eenige taak; en dit haar taak zijnde, is haar taak opnieuw: het vormen van een stoottroep, een keurploeg, een revolutionaire minderheid, die daadwerkelijk staat, leeft en handelt op het niveau der huidige revolutie. Alleen déze minderheid, déze élite heeft, heden en hier en voorloopig, nog een taak. Jegens Europa? Jegens Germanje? - Jegens hèt Nederlandsche volk!


Conclusie
Verder Oriëntatie
In “Verder Oriëntatie” verklaart Bruning zijn inzichten die hem er toe gebracht hebben om, mede onder druk van de omstandigheden, zijn strijd voor een zelfstandig Dietsland op te geven en verder voert hij zijn argument aan om een positieve houding aan te nemen voor een onvermijdelijk opgaan van Nederland in “Germanje”, na een Duitse overwinning. De N.S.B. dient dé elite te gaan vertegenwoordigen in de revolutionaire heropstanding van het Nederlandse volk als onderdeel van het Germaanse volk dat op zijn beurt behoort tot de Europese volken. Ter verduidelijking wil ik een stukje aanhalen uit "Nogmaals: 'Wat is revolutionnair?' ".

Want zelfs daar waar het maatschappelijk onrecht onze woede, onze verontwaardiging en onzen haat oproept, is dit niet allereerst om het maatschappelijk onrecht, maar omdat dit onrecht in zoo talloozen den mensch als mensch vernielt, ontwricht, hem zedelijk en geestelijk ont-adelt, omdat het hem nooit aan zijn menschelijke mogelijkheden doet toekomen, omdat hij ergens diep onder het niveau van zijn mogelijkheden als mensch te gronde gaat. ()


Mijn moeder in Westerbork in detentie gerommeld
Als ik begin met de aantekeningen die mijn moeder zelf heeft gemaakt, dan zie ik het volgende: Zij had huisarrest van wege haar grote gezin, omdat zij daarvoor moest zorgen. Daarna is haar geadviseerd om haar kinderen onder te brengen bij familie en bekenden, omdat zij anders in kinderkampen terecht zouden komen. Dat was dus kennelijk de bedoeling: zonder de directe zorg voor haar kinderen kon ook zij gevangen gezet worden. De belroos, met als gevolg ziekenhuisopname, heeft haar gedwongen haar baby achter te laten en daarmee was de weg vrij voor haar detentie. Men heeft geen moment geaarzeld. Zonder proces is zij na vijf maanden weer vrijgelaten. Ook deze N.S.B.-vrouw had op deze manier haar verdiende loon gekregen en daarmee was aan de wraakgevoelens van de "goede" Nederlanders tegemoet gekomen.

Mijn vader heropgevoed?
Mijn vader noemde het nationaal-socialisme "niet goed" meer en dus zou men kunnen concluderen dat het dus fout is. Maar zoals hij het formuleert is nationaal-socialisme niet goed meer, omdat het geen antwoord is op de naoorlogse problemen. Zeker zijn eigen overtuigingen waarvoor hij tijdens de oorlog streed waren in zijn ogen niet fout.
Maar in het kader van de heropvoeding is het wenselijk om nog eens goed naar zijn "nieuwe opdracht voor Europa" te kijken, zoals Bruning die ziet. Met name in zijn slot, roept hij Europa op opnieuw het scheppend centrum der wereld te worden. Ik zie daar toch wel veel overeenkomst met het slot van zijn Nieuw Levensbewustzijn waar hij sprak over "diepe, boeiende impulsen" voor de kunst om "het edelste in de mens en het edelste in de gemeenschap" naar boven te halen, zodat de kunst een "levensverbonden en scheppende grootheid" vormt in onze samenleving. ()
Nieuw Levensbewustzijn werd Nazi-kolder genoemd. In het geval, dat Nieuw Levensbewustzijn werkelijk Nazi-kolder is, moet ik concluderen dat de heropvoeding van Bruning mislukt is. Nu was ik, daarentegen, vroeger al tot de conclusie gekomen dat ik in Nieuw Levensbewustzijn geen kolder heb kunnen ontdekken en al helemaal niet in zijn samenvattend slot. Bruning behoefde dus geen heropvoeding te ondergaan.

Strafmaat
In Voor Volk en Vaderland, vrouwen in de NSB 1931-1948 bespreekt de schrijfster het doen en laten van een aantal N.S.B.-vrouwen gedurende en vlak na de oorlog. Van elk van die vrouwen vertelt zij tot welke straf deze vrouwen veroordeeld zijn. Allemaal gevangenisstraf en sommigen daarnaast ook nog tot verbeurd verklaring van hun vermogen. Wat mij keer op keer verbaasde was de lengte van de gevangenisstraf, die naar mijn opvatting, in geen verhouding stond tot de werkelijke landsverraderlijke activiteiten die deze vrouwen hadden gepleegd. Ik noem alleen maar lid geweest zijn van de N.S.B. of van de een of andere vrouwen-organisatie geen werkelijk landsverraderlijke activiteit, ook al werd dat zo wel in die tijd gezien. De schrijfster gaf nergens commentaar bij de opgelegde strafmaat. Ze meldde alleen dat haar begeleiders bij het NIOD haar behoed hadden voor juridische dwalingen. Ik neem dus aan dat zij daar aanvankelijk wel kanttekeningen bij geplaatst had.
Tijdens een wandelingetje dat ik eens met mijn vader maakte vertelde ik over het boek De Goelag Archipel van Aleksandr Solzjenitsyn dat ik gelezen had. Naar aanleiding daarvan maakte mijn vader de opmerking dat men niet alleen in de Sovjetunie wist wat showprocessen waren, ook zijn eigen proces na de oorlog betitelde hij als een echt showproces. Zoals gewoonlijk heb ik daar nauwelijks op gereageerd en naar mijn weten daar verder ook geen vragen over gesteld. Ik heb het aangenomen als zijn belevenis van toentertijd.
Wat dat betreft kan ik mij nog maar steeds niet aan de indruk onttrekken dat de hem opgelegde strafmaat in hoge mate bepaald is geworden door de lengte van zijn voorarrest. Hij moest uiteindelijk na zijn veroordeling nog drie maanden zitten, waarmee de indruk moest worden gewekt van een serieuze strafmaatbepaling. Na alles wat ik van hem heb gelezen heb ik nergens een voorbeeld gevonden van wat men zou kunnen noemen "zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk", zoals het tribunaal het verwoordde (). In tegendeel. Uitgaande van het feit dat Bruning verwachtte dat Duitsland de oorlog zou winnen (zie ook: ) met alle gevolgen van dien voor Nederland, heeft hij zich steeds ingezet om het belang van Nederland en de Nederlanders te waarborgen, aanvankelijk binnen een eigen natie Dietsland later, onder dwang van de bezetter, voor de Nederlandse provincie binnen Germanje. Dit laatste verwoordde hij alsvolgt in het gedicht Wending:

Ons stuwt het drieste vuur:
van het Germaansch Geheel
te zijn
de prinslijkste Gewesten!
Já, ,,’t kléine Dietsche Westen’’
— ik hoor het jouwen! —
maar met een scheppingskracht,
waarheen nog eenmaal
ééuwen opwaarts schouwen!

Theo Bruning,
Eindhoven, 16-02-2016
























terug



aangemaakt: 29-11-2015 Copyright © 2016 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 16-02-2016