terug


VERZETSDAAD VAN EEN SCHRIJVER
n.a.v. de brochure Een hard en ernstig woord tot mr. Linthorst Homan, het Nederlandsche volk en de rechtsche fronten

    Inhoud
1. Inleiding1. Inleiding
2. Raymund Bruning2. Raymund Bruning
3. Het Tribunaal3. Het Tribunaal
4. Centrale Ereraad4. Centrale Ereraad
5. De “Nieuwe Europeesche Orde” en de “Jonge Europeesche Volken” in deze brochure5. De “Nieuwe Europeesche Orde” en de “Jonge Europeesche Volken” in deze brochure
     5a. De Staat5a. De Staat
     5b. Vrijheid5b. Vrijheid
     5c. Vrijheidsberoving5c. Vrijheidsberoving
     5d. Offers5d. Offers
     5e. Staats-bewustzijn5e. Staats-bewustzijn
     5f. De opdracht van een volk5f. De opdracht van een volk
     5g. Alleen maar aanpassen is levensgevaarlijk5g. Alleen maar aanpassen is  levensgevaarlijk
     5h. Constructief en gericht, zo niet....5h. Constructief en gericht, zo niet....
     5i. Zelfstandigheid alleen door ...5i. Zelfstandigheid alleen door ...
6. Nabeschouwing6. Nabeschouwing


1. Inleiding
Een hard en ernstig woord tot mr. Linthorst Homan, het Nederlandsche volk en de rechtsche fronten (Een hard en Ernstig woord...), heeft Henri Bruning in september 1940 geschreven, vóór de aansluiting van de Verdinaso-leden bij de NSB en een twee maanden na de brief aan zijn uitgever waarin hij het volgende schreef:

Ik heb een zeer moeilijken tijd achter den rug. De politieke gebeurtenissen van de laatste weken hebben mij niet onberoerd gelaten, omdat ik er het definitieve einde in zag van alles wat ik op politiek gebied heb gewild; méér nog heeft mij echter de reactie van het Nederlandsche volk aangegrepen - beschaamd en vernederd; dit doen alsof de oude verhoudingen en de oude toestanden nog wel eens zouden terugkeeren, terwijl een terugkeer dáárheen, d.w.z. een niét-hernieuwd en niét-herboren opstaan van ons volk, bij een overwinning van Duitschland, enkel en alleen zou kunnen beteekenen, dat wij als zelfstandig volk zonder meer en zonder pardon zouden worden weggevaagd. (Brief van Henri Bruning aan J.R. Meulenhoff dd 21 juni 1940)

In één zin doet Bruning, na de oorlog tot 2 jaar en drie maanden internering veroordeeld wegens zijn vermeende collaboratie met de Duitse bezetter, twee opvallende uitspraken. De bezetting van Nederland door de Duitsers betekende voor hem het definitieve einde van alles wat hij op politiek gebied gewild had. Mocht hij dus, vóór de inval van de Duitsers, verwachtingen gehad hebben van het fascisme, door dit gebeuren werd zijn hele (politieke) wereld op zijn kop gezet en wel op een zodanige manier dat hij toen niet meer tot werken in staat was, zoals blijkt uit het vervolg van zijn brief. En hij was dáárom zo uit het lood geslagen omdat hij geen enkele verwachting , maar ook geen enkele hoop, had op een overwinning van de geallieerden, hetgeen dus meteen tot gevolg had dat de enige mogelijke uitkomst zou zijn een overwinning van de Duitsers, een situatie waarvan van op voorhand niet te voorspellen is hoe lang die zou kunnen gaan duren. Maar juist dát, een overwinning van de Duitsers, betekende voor hem een ware nachtmerrie, “dat wij als zelfstandig volk zonder meer en zonder pardon zouden worden weggevaagd”. Dit is dus, zo kort na de inval van de Duitsers, een zeer zware verdenking. Hij zag maar één mogelijkheid om dit te voorkomen. Hij hoopte dat de bezetter het Nederlandse volk zelfstandig zou laten bestaan als het hernieuwd en herboren zou opstaan. Om daar aan bij te dragen vroeg hij zijn uitgever om mee te werken aan de uitgave van een bundel politieke artikelen van zijn hand (het latere Nieuw Politiek Bewustzijn). Zijn uitgever heeft kennelijk zijn medewerking niet verleend. Drie maanden later heeft uitgeverij van Dishoeck zijn reactie op de oproep van Linthorst Homan uitgegeven. Deze reactie is in de eerste plaats gericht tot mr. Linthorst Homan, maar direct daarop tot het gehele Nederlandsche Volk en daarna pas tot de rechtsche fronten.

2. Raymund Bruning
In N.S.B.-collaboratie?... (heel iets anders invullen) schrijft Raymund Bruning over deze brochure:

Kort na het begin van de bezetting en nog voor hij tot de NSB toetrad heeft Bruning een brochure gepubliceerd met als titel Een hard en ernstig woord tot mr. Linthorst Homan, het Nederlandsche volk en de rechtse fronten. Het was een hartstochtelijke oproep aan de Nederlanders de, volgens hem laatste kans om de ondergang van Nederland als zelfstandige staat te voorkomen, met beide handen aan te grijpen. Linthorst Homan was een van de drie gezamenlijke leiders van de Nederlandse Unie, een beweging die door aanpassing aan de door de bezetting ontstane situatie en door voorzichtige toenadering tot de nazi’s er óók op uit was van de bezetter de regering in handen gegeven te krijgen en aldus de zelfstandigheid van ons land te verzekeren. De kans daarop leek niet denkbeeldig, want het ledental van de Unie nam op dat moment pijlsnel toe.
In zijn brochure gaf mijn vader aan, dat, ook al zou het aantal leden van de Unie de miljoen passeren, de aanpassing van de Unie toch te zeer noodgedwongen, te veel stukje bij beetje en met te weinig overtuiging plaats vond om te kunnen voldoen aan de eisen die rijkscommissaris Seyss Inquart had gesteld om voor de eventuele overdracht van de politieke macht in aanmerking te komen. De vurig gekoesterde hoop van de Unie de macht in handen te krijgen, liep daardoor grote kans de grond ingeboord te worden. Zoals Bruning in zijn brochure uit de door Seyss Inquart op 26 juli 1940 uitgesproken rede waarschuwend citeerde:
“De politieke wilsvorming in dit land is de zaak der Nederlanders”, maar hij zei ook: “Wij nationaal-socialisten kunnen ons in een ogenblik, waarop het lot van het Duitse volk voor alle tijden in onze hand gegeven is, niet houden aan slechts met de lippen beleden standpunten, doch wij zien in de harten en moeten ons gedrag naar de werkelijke mentaliteit van anderen richten. ( ) De reconstructie van het continent kan nìet voor de grenzen van Nederland ophouden.”

Dit waren de uitspraken, waarmee Seyss Inquart op de mogelijkheid van een eigen Nederlandse regering, van het behoud van onze zelfstandigheid had gewezen. Voor de mentaliteit van de rechtse groeperingen, zoals de NSB, Nationaal Front en de kleine beweging van het Nederlandse Verdinaso gold dit slechts met de lippen belijden niet, omdat die al jaren een dergelijke rechtse politiek hadden voorgestaan. Daarom was de brochure van mijn vader een bewogen oproep, gericht tot die rechtse groeperingen, zich aaneen te sluiten tot een onverdeeld rechts front, dat qua mentaliteit èn omvang wèl aan de voorwaarden van Seyss Inquart zou beantwoorden. Dit zag Bruning als de grote en niet te missen kans om op dat moment te voorkomen dat wij niet, zoals hij het formuleerde
“op een goeden (d.i. kwaden, zeer kwaden dag) bemerken dat wij het kostbaarst goed van een volk, zijn staatkundige onafhankelijkheid, definitief verspeeld hebben”. (...)

Bruning had de NSB de voorafgaande jaren de nodige kritiek niet bespaard. Mussert was in zijn ogen alles behalve een staatsman van enige allure, zij het wel zonder enige twijfel een heel goed bedoelend Nederlander. De NSB was nu eenmaal de oudste en grootste rechtse politieke organisatie in Nederland. Om de bezetter zo ver te krijgen, dat deze de NSB over Nederland zou laten regeren, was het dus zaak deze beweging door de aansluiting van zoveel mogelijk gelijkgestemde organisaties en eenlingen zo groot mogelijk te maken en òòk deze beweging van duidelijker politieke doelstellingen te voorzien. Dit alles verklaart de overstap van hem en zijn beide vrienden Michel en Voorhoeve naar de NSB.

3. Het Tribunaal
Bij Brunings veroordeling werd door het tribunaal over zijn schrijvers activiteiten alleen gezegd dat hij:
2 e. artikelen in nationaal socialistischen geest heeft geschreven
en
4. zich heeft aangesloten als lid bij de Nederlandsche kultuurkamer en bij het persgilde;
Waarop het tribunaal op deze en de overige punten concludeerde:

Overwegende, dat de beschuldigde door het bewezen verklaarde geacht moet worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk en desbewust afbreuk te hebben gedaan aan het verzet tegen den vijand en diens handlangers (R.B. Henri Bruning Grootheid... Hoofdstuk I)


4. Centrale Ereraad
Bij de Centrale Ereraad, die Bruning veroordeelde tot een publicatieverbod van 6 jaar, werd deze brochure o.a. expliciet vermeld:
1) De kunstenaar heeft in 1940 tijdens de vijandelijke bezetting bij de N.V. Uitgevers Mij. C.A.J. van Dishoeck te Bussum een geschrift doen verschijnen getiteld "Een Hard en Ernstig Woord tot Mr. Linthorst Homan, het Nederlandse Volk en de Rechtsche Fronten", welk geschrift propaganda inhoudt voor de z.g. "Nieuwe Europeesche Orde", de "Jonge Europeesche Volken" en het verenigen der rechtse fronten, Nationaal Front, Verdinaso en N.S.B.;

5. De “Nieuwe Europeesche Orde” en de “Jonge Europeesche Volken” in deze brochure

Het is goed zich te realiseren dat Bruning deze brochure zeer kort na de inval van de Duitsers heeft geschreven en inderdaad nog kon hopen met een grootmoedige bezetter te maken te hebben.

5a. De Staat

De taak van den Staat toch is: a) het leven volgens de deugd te bevorderen d.w.z. het handelen der onderdanen in dienst van het algemeen welzijn, b) een staatsorde te creëeren overeenkomstig, en als uitdrukking en bevestiging van, de normen van dat goede, zoo, dat tegen die normen handelen, handelen is tegen de wetten. (Een hard en ernstig woord... blz. 6)

Zooals de afzonderlijke mensch tot een volksgemeenschap behoort en zijn handelen richten moet naar het algemeen welzijn van die volksgemeenschap, zoo behoort een volk tot een bepaalde lotsverbonden volkeren-gemeenschap op welker eenheid en algemeen welzijn zijn staatkundig handelen gericht moet zijn. (Een hard en ernstig woord... blz. 7)

In een volkeren-gemeenschap kan een bepaalde Staat mede-leidend zijn, doch men zal het moeten aanvaarden als één daarbij de leiding heeft. (Een hard en ernstig woord... blz. 7)


5b. Vrijheid

Dé bron van verzet zal echter iets geheel anders zijn. De bron van verzet zal het besef zijn, dat het met de vrijheid, zooals wij die tot dusver verstonden, definitief gedaan is. Wat is vrijheid? Vrijheid is alleen: het zich vrijwillig onderwerpen aan zijn plicht; vrijheid is alleen: vrijwillig het goede doen. Door deze vrije gehoorzaamheid zijn wij menschen d.w.z. daardoor onderscheiden wij ons van en verheffen wij ons boven het dier, dat deze vrijheid ten opzichte van het goede niet kent. Het goede doen is de eenige levenswet, en daaraan moeten allen zich onderwerpen — hetzij vrijwillig, hetzij (op het gebied van de natuurlijke gemeenschapsorde) gedwongen. Dit wil dus zeggen, dat de vrijheid om te doen en te denken wat men wil, dat vrijheid in absoluten zin een monsterlijke absurditeit is. (Een hard en ernstig woord... blz. 6)

Deze orde is de goéde orde, maar dit goede was niet óns goede, integendeel. Ons ,,goede” was de monsterlijke absurditeit van een volstrekt bandelooze en anarchistische vrijheid. Ons heele politieke en maatschappelijke leven was, practisch, op dat burlesk en beleedigend vrijheids­begrip gebaseerd. En deze vrijheid was ons dierbaar geworden als ons hóógste goed! Elk aantasten nu van deze vrijheid, elk offer op dit gebied, zal men wezenlijk onder­gaan als een onrechtmatig vergrijp, waarvoor men gedwongen werd te buigen, zal een bron zijn, onvermijdelijk, van critiek, van durend, latent en verbeten verzet, van vijandschap.
Vervolgens: evenmin als de individueele mensch vrij is om te doen wat hem goeddunkt, is een land zulks. Onafhankelijk-zijn, gelijk wij dat tot dusver verstonden, zal tot (Een hard en ernstig woord... blz. 6)
het verleden behooren. Zooals de afzonderlijke mensch tot een volksgemeenschap behoort en zijn handelen richten moet naar het algemeen welzijn van die volksgemeenschap, zoo behoort een volk tot een bepaalde lotsverbonden volkeren-gemeenschap op welker eenheid en algemeen welzijn zijn staatkundig handelen gericht moet zijn. Een volk is niet vrij om in vriendschap of vijandschap te leven met wie het toevallig wil. Ook hier is zijn vrijheid beperkt d.w.z. bepaald door de geboden eenheid en het geboden algemeen welzijn dier lotsverbonden volkeren-gemeenschap. Ook hier is vrijheid slechts het vrijwillig gehoorzamen aan dit goede, — op straffe van anders tot dit goede gedwóngen te worden. In een volkeren-gemeenschap kan een bepaalde Staat mede-leidend zijn, doch men zal het moeten aanvaarden als één daarbij de leiding heeft. — Een dergelijk perspectief nu tast ons vrijheidsbegrip, gelijk wij het tot dusver verstonden of leefden, zeer diep aan, en juist omdat dit het geval is, zal ook dit een bron zijn, onvermijdelijk, van critiek, van latent en verbeten verzet, van vijandschap. Tenzij .... wij overtuigd zijn van het waarachtig goede van dezen nieuwen staat van zaken. Evenwel, gelijk ik reeds zeide: zij, die op ,,aanpassen” aansturen, en juist omdat zij zich slechts ,,aanpassen” willen, zijn hiervan niét overtuigd. (Een hard en ernstig woord... blz. 7)


5c. Vrijheidsberoving

En tenslotte nog dit, en hier citeer ik nogmaals de Relazioni: ,,In dit verband moet herhaald worden, dat deze nieuwe Europeesche orde uitsluitend opgebouwd zal worden volgens den wil van Mussolini en Hitler, na de overwinning.” Dit kwetst niet per se ons zelfbestemmingsrecht als volk, want dit recht is, gelijk wij hierboven zagen, beperkt; dit kwetst iets geheel anders, ook als wij die nieuwe orde volmondig als goed erkennen (volmondig als goed — ondanks velerlei onvolkomenheden natuurlijk!). Wij staan hier namelijk voor het feit, dat wij geen keus meer hebben, dat andere machten dan die van het eigen volk ons naar dat goede voorwaartsdrijven. Revolteeren tegen de hierboven omschreven ,,vrijheidsberoovingen” slechts de lagere, de blinde of verblinde instincten van den mensch, tegen dit laatste protesteert instinctief — en hoe- (Een hard en ernstig woord... blz. 7) zeer wij die nieuwe orde ook zouden toejuichen — de nationale fierheid, het nationaal zelf-bewustzijn van den mensch d.w.z. het béste, dat hij bezit. Dat een volk een goede orde mede van buiten af wórdt opgedwongen, is geenszins per se verkeerd, het schept echter een uiterst moeilijke, gevoelige, prikkelbare situatie in dat volk. Ten eerste bij de goed-willenden, wier plichtsbewustzijn jegens het volk en jegens de volken juist gedragen wordt door een trotsch en gerechtvaardigd volks-bewustzijn d.w.z. door een zelfstandigheidswil welke gebaseerd is op een nationaal zelf-bewustzijn en welke daarom verlangt, dat het volk vrijwillig en opgericht tot die nieuwe orde toetreedt. En ten tweede, doch hoeveel toomeloozer, woedender en wraakzuchtiger bij (en door) de kwaadwilligen en onwilligen met hun revolteerende rancunes. (Een hard en ernstig woord... blz. 8)


5d. Offers

Zal die nieuwe Europeesche orde dan offers vergen, vraagt men wellicht, om er dan glimlachend aan toe te voegen: ik meende juist dat we door die nieuwe orde een periode van ongekende welvaart tegemoet gingen!
Laat ons aannemen, dat wij die materieele welvaart tegemoet gaan (ik ben ervan overtuigd), - de opbouw in Europa van een nieuwe, fundamenteel-ándere orde op sociaal-economisch gebied, een dergelijke volledige omkeer in ons Europeesch sociaal-economisch apparaat die dan vanzelfsprekend niet aan ons voorbijgaat, die ook bij ons, die ons slechts ,,aanpassen”, tot velerlei fundamenteele veranderingen zal dwingen, gebeurt nu eenmaal niet in een vloek en een zucht, gaat met een periode van groote moeilijkheden, gaat onvermijdelijk ook met een periode van groote materieele offers gepaard, bij het volk in ál zijn geledingen! Van materieele, maar ook van gees­ (Een hard en ernstig woord... blz. 5) telijke — want die opbouw impliceert een voortdurend geëischt vaarwel aan tallooze vroegere overtuigingen, instellingen, gewoonten etc., en dit op zeer concrete, tastbare en onverbiddelijke wijze. (Een hard en ernstig woord... blz. 6)

De ,,aanpassers” zijn ten eerste, gelijk wij zagen, niet opgewassen tegen de taak, de offers te eischen welke het aanpassen aan een nieuwe Europeesche orde onvermijdelijk medebrengt; zij zijn ten tweede niet berekend voor de taak, in het volk die sfeer te kweeken, welke voor waarachtig hartelijke betrekkingen met een leidend, zegevierend en scheppend broedervolk noodzakelijk is; ten derde zal het hen niet mogelijk zijn een waarachtige eenheid in hun millioenenformatie te creëeren; ten vierde: zij zijn nog minder in staat de reeks geheel nieuwe moeilijkheden tot een oplossing te brengen welke zich met een eventueele (dringend wenschelijke) hereeniging der Nederlanden, het herstel van Dietschland, aan de orde zouden stellen. (Een hard en ernstig woord... blz. 23)


5e. Staats-bewustzijn

het kenmerkende van de nieuwe jeugd is, dat het gemeenschapsbewustzijn zich bij haar voltooide (Een hard en ernstig woord... blz. 25) tot staats-bewustzijn, dat de moreele deugden van het gemeenschapsbewustzijn voor haar hun bekroning en vol­tooiing vinden in die deugden welke noodzakelijk zijn voor staats-bouw, staats-vorming, staat-kunde, dat staatsbouw voor haar de eigenlijke en meest decisieve gestalte is van gemeenschapsbouw — omdat een volksgemeenschap geen geïsoleerde, op zichzelf levende grootheid is, maar nolens volens betrokken staat in de staatkundige span­ningen en krachtsverhoudingen der omringende volken. Het kenmerkende van de nieuwe jeugd is tenslotte, dat een volksgemeenschap volgens haar niet enkel moet streven naar sociale en politieke orde (rust) maar dat zij haar bestemming moet realiseeren, dat zij streven moet naar de opperste perfectie van een Volk als Volk. (Een hard en ernstig woord... blz. 26)


5f. De opdracht van een volk

In de jonge Europeesche volken voltrekt zich iets essentieelers, iets prachtigers en eerzuchtigers dan een omwenteling naar orde en recht op sociaal-economisch en, in verband daarmee, op politiek gebied. Ook déze revoluties realiseeren zij, stellig!, maar hun bezieling, en eveneens hun krachtsontplooiing, heeft een andere, een minder op het materieele gerichten wil tot oorsprong. Zij leven weer, en dit is het meest essentieele hunner heropstanding, op het niveau van hun BESTEMMING ALS VOLK, en al het andere is daarvan slechts gevolg, onderdeel. (Een hard en ernstig woord... blz. 26)

Een volk heeft, als volk, een eigen bestemming, even­als alles wat op deze wereld een organische, natuurlijke eenheid vormt (een plant evenzeer als een mensch, een mensch evenzeer als een volk). De bestemming van een volk is geen andere dan die van elke organische en levende eenheid, nl. ZICHZELF TE REALISEEREN; zij is het streven van een volk, doorheen eeuwen en geslachten, naar zijn zedelijke, geestelijke, nationale en cultureele zelfperfectie, het worstelen om de hoogste uitdrukking van zijn wezen, het veroveren van zijn gestalte, zijn vol­standigheid, zijn zelf-bevestiging. Dit is zijn opdracht in de historie der menschheid, dit is zijn reden van bestaan, dit is zijn plicht, zijn eenige glorie ook. Gelijk voor den afzonderlijken mensch het veroveren van zijn zedelijke en geestelijke perfectie zin, doel en pracht des levens is, zoo is dit ook de glorieuze opdracht en de eenig zuivere eerzucht van een volk. Aan deze nationale zelfperfectie is alles in de orde van het tijdelijke onder-geschikt; alles wat een volk aan socialen opbouw, aan politieke eendracht, aan innerlijke en structureele verbondenheid, aan staatkundige tucht en scheppingskracht realiseert, alles wat een volk aan natuurlijk-zedelijke en -geestelijke grootheid, aan cultureelen rijkdom verworven en geschapen heeft, staat in dienst van deze bestemming: zijn nationale zelf-bevestiging. (Een hard en ernstig woord... blz. 27)

Dit beteekent, dat elk levend volk, en dat is tevens een zelfbewust volk, een ordenende kracht wil zijn in het complex der omringende volken. Dit is niet slechts zijn wil, zijn eerzucht, doch tevens zijn plicht, als deel eener volkeren-gemeenschap. Welnu, dit alles, déze levens-wil, déze wil tot zichzelf zijn, tot volstandig zijn, tot leidend zijn, zien wij met imperieuze vastberadenheid heropgestaan in de jonge volken van Europa. (Een hard en ernstig woord... blz. 28)



5g. Alleen maar aanpassen is levensgevaarlijk

Tegenover dezen zijnswil kunnen wij niet enkel maar ,,aanpassen” plaatsen, willen wij niet als volk in een hoek gedrukt verschrompelen en vervolgens verdwijnen. ,,Aanpassen’’, en wat paisibel gemorrel aan sociale en politieke instellingen, beantwoordt aan geen greintje werkelijkheid van dit moment. Bijvijlen, bijspijkeren, zich verzamelen, zich aaneensluiten zonder diepere overtuiging, zonder wezenlijke gerichtheid, zich aaneensluiten omdat het schijnt te móeten, en achter woorden, waarvan men noch de beteekenis, noch de bezieling verstaat, zich aldus aaneensluiten in de hoop een verdere inbreuk op zijn huis-, tuin- en keukenleven te kunnen voorkomen, in de hoop dat wat welvaart (kwam zij toch maar!) de rest dan wel zal sussen, in slaap sussen, — al deze kleine, heillooze, ziellooze en zielige berekeningen hebben geen nut meer, geen zin, geen toekomst. Zij scheppen niets; zij scheppen in ons volk niets dat opgewassen zal zijn tegen de eischen die ons als volk tusschen jonge volken onver- (Een hard en ernstig woord... blz. 28) mijdelijk gesteld zullen worden; zij scheppen niets waardoor wij gelijkwaardig worden; zij her-scheppen ons niet als volk. (Een hard en ernstig woord... blz. 29)

Creatief leven is in strijd leven met het destructieve, ongerichte en ontbindende, en zich zelf imponeeren. En aldus leven ook de jonge volken van Europa. (Een hard en ernstig woord... blz. 30)


5h. Constructief en gericht, zo niet....

Doch nogmaals: Indien wij ten eenenmale onmachtig blijken de creatieve krachten op te brengen, in wie de nieuwe Europeesche orde levend en gericht, oorspronkelijk, dynamisch en veroveringskrachtig gestalte heeft gekregen, of weigeren, dat deze krachten ons volksbestaan richten, indien wij niets anders meer vermogen dan in een sjagrijnig contra, in kleingeestig geintrigeer en ander anti-creatief, negatief en zinloos geageer onze dagen, ook déze dagen, te verdoen, dan moet het ons niet verwonderen, als wij op een goeden (d.i. kwaden, zeer kwaden) dag voor de consequenties onzer onmondigheid staan en bemerken, dat wij het kostbaarst goed van een volk, zijn staatkundige onafhankelijkheid, definitief verspeeld hebben. (Een hard en ernstig woord... blz. 30)



5i. Zelfstandigheid alleen door ...

De zelfstandigheid van een volk is allereerst, en stellig op dit moment, bewijzen een levende zelfstandigheid te zijn: een vitale, organische, scheppende, onherhaalbare eenheid — met een eigen opdracht onder de volkeren, en met den wil en het vermogen die opdracht te vervullen.
Hernemen wij ons! Beseffen wij onzen plicht ook tegenover ons verleden! Het Dietsche volk, met zijn prachtige en unieke historie, dit volk, dat cultureel, geestelijk, artistiek, en ook als volk hier en overzee onnavolgbare d.w.z. geheel eenige daden heeft gesteld, bezit alles waardoor het zich een plaats kan veroveren, móet veroveren, onder de jonge volken van Europa! Dat dit Dietsche volk zich zijn verleden d.i. zichzelf wederom bewust worde, dat het zich herneme, dat het leve, her-leve! Wij zijn groot geweest in alles waarin een volk maar groot kan zijn.

Gelooven wij liever in de grootmoedige overtuiging van den bezetter: ,,De toekomst zal eens deze intrede van de Nederlanders in den vollen stroom der geschiedenis begroeten” — met vreugde begroeten, want deze zal de Nederlanders hebben weggevoerd uit die nonactiviteit die niet meer oplevert dan wat nonactiviteit opleveren kan: zelfvernietiging. (Een hard en ernstig woord... blz. 31)


6. Nabeschouwing

Bruning heeft zich kort nadien met andere Verdinaso-leden bij de N.S.B. aangesloten, in de hoop het beoogde doel, zelfstandigheid van (een Groot-) Nederland, te realiseren. Zijn lidmaatschap van de Kultuurkamer maakte het hem mogelijk om deze strijd als schrijver voort te zetten. Hij was overtuigd van de overwinning van de Duitsers en dus dat er, ná het beëindigen van de oorlog, een langdurige tijd zou ontstaan waarbij Duitsland ten minste de leiding in het Europa van de ,,Nieuwe Europeesche Orde” zou hebben.

Zijn nationalisme was toen, uit nationaal lijfsbehoud, geheel op Dietschland gericht, maar Dietschland gezien als onlosmakelijk en gelijkwaardig onderdeel van een vernieuwd Europa. Binnen de Europese Volkeren-gemeenschap, accepteerde hij, als voldongen feit, Duitsland alleen als de machtige leider binnen Europa, waarvan hij verwachtte, gezien de grote figuren die het in het verleden had voortgebracht (Brief aan een familielid), dat het grootmoedig, na de overwinning, elk volk binnen die gemeenschap de ruimte zou laten om ZICHZELF TE REALISEREN, want dat was Brunings vorm van nationalisme.
Zijn socialisme behelsde het handelen in het belang van het algemeen welzijn van het volk en het handelen van de volksgemeenschap in het algemeen welzijn van de Europese volkerengemeenschap.

Zijn politieke denkbeelden waren van een zodanig niveau, dat hij zijn bundel politieke geschriften mogelijk daarom de titel Nieuw Politiek Bewustzijn gaf.
Volgens de Centrale Ereraad maakte Bruning met zijn brochure propaganda voor de z.g. “Nieuwe Europeesche Orde”. Dat valt niet te ontkennen, alleen vraag ik mij af hoevelen van de toenmalige aanhangers der “rechtsche fronten” in zijn “Nieuwe Europeesche Orde" hun ideaal zouden hebben herkend. En tegelijkertijd vraag ik mij af in hoeverre de door Bruning gepropagandeerde “Nieuwe Europeesche Orde” beantwoordt aan het zo verderfelijke nazisme.
Wanneer Bruning schrijft:

“De bestemming van een volk is geen andere dan die van elke organische en levende eenheid, nl. ZICHZELF TE REALISEEREN; zij is het streven van een volk, doorheen eeuwen en geslachten, naar zijn zedelijke, geestelijke, nationale en cultureele zelfperfectie, het worstelen om de hoogste uitdrukking van zijn wezen, het veroveren van zijn gestalte, zijn vol­standigheid, zijn zelf-bevestiging. Dit is zijn opdracht in de historie der menschheid, dit is zijn reden van bestaan, dit is zijn plicht, zijn eenige glorie ook.”

dan bedoelt hij, naar mijn stellige overtuiging, dit niet alleen als de opdracht van het Nederlandse/Dietsche volk, het Duitse Volk, het Deense volk, het Poolse Volk en al die andere volken die tot de “Europeesche Volken” behoren, maar dat wat hem betreft dat ook de opdracht is van het Joodse volk.

Het Tribunaal kwam tot de conclusie dat Bruning als schrijver “geacht moet worden zich desbewust te hebben gedragen in strijd met de belangen van het Nederlandsche volk”. Bruning heeft daarentegen met zijn brochure Een hard en ernstig woord... in het belang van het Nederlandse volk gehandeld. Gezien zijn gemoedstoestand na de inval van de Duitsers, van wie hij verwachtte dat, “bij een overwinning van Duitschland, enkel en alleen zou kunnen beteekenen, dat wij als zelfstandig volk zonder meer en zonder pardon zouden worden weggevaagd”, pleegde hij juist verzet tegen datgene waarvan hij de bezetter toen verdacht en dat later, in 1943, erger bewaarheid zou worden dan hij zich op dat moment voorstelde, toen van der Made aan Henri Bruning vertelde:

“Henri, wij worden door de duitsers bedrogen. Wat moeten we doen. Ik heb een landkaart onder ogen gehad waarop stond aangegeven wat de duitsers voornemens zijn met ons land te doen. De noordelijke provincies (3/5 van Nederland) worden ontruimd en de bevolking wordt gedeporteerd naar de russische grens (Finland?);” (Brief (1978) van Henri Bruning aan zijn kinderen )


Eindhoven, 18-04-2011
Theo Bruning























terug



aangemaakt: 07-04-2011 Copyright © 2011 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 29-06-2013