|
Enkele gedichten van Nieuwe Verten nader beschouwd
I Verbroken prélude
Jeugd en Leven
In dit gedicht bezingt hij eerst de jeugd, vergelijkend met een kleine heldere, altijd maar uit de aarde opborrelende, weldadige bron, als
|
jeugd is een blijde overdaad, die helder henenvliet,
een alom zich wegschenken dat zich niet
vermindren laat of binden.
|
En leven is autonoom, net als de bron, onafhankelijk van de aarde waaruit hij ontspringt. Leven, en dus ook zijn leven, is een
|
...onbezweerbaar lied
dat uit onszelf ontspringt, slechts om zichzelve zingt –
|
daarom
|
een voortgedreven zijn van rijm naar rijm
|
maar niet volkomen onafhankelijk
|
en in een wisselklank verstrikt, gevangen zijn
tot 't onafwendbaar einde.
|
En daar vloeit voor hem uit voort, ondanks zichzelf
|
Leven is noodlot worden, noodlot zijn,
|
waarbij het 'eigen hooge schoon' als onontkoombare maatstaf (voor het eigen leven) niet alleen vreugde maar zeker ook pijn geeft.
Medio Vitae
Maar, na verloop van jaren, in het midden van zijn leven temidden van het conflict tussen zijn hart en zijn ziel vindt er een omwenteling plaats. Zijn hart, met haar aardse strevingen
|
Vermoeid en stil werd 't hart, en ver en droef
om al de dromen die het onvervuld begroef...
|
staat er tegenover zijn nog jonge, ik zou haast zeggen optimistische, ziel..
|
- o onuitbluschlijk minnen
der jonge ziel, der jonge heldre zinnen
in deze wereld, waar slechts distel klimt.
|
|
|