terug
vorige pagina


vorige pagina wereldrijken zegevierend aankon — ik meen, dat dit een poëem is, dat tegen vele andere gedichten opweegt; ik meen, dat dit — wat er ook in later eeuwen moge gebeuren — het onsterfelijk poëem zal blijven van déze eeuw. (blz. 88 )


Meer zegt hij over deze figuren niet. Ook al klinkt er in deze zinnen een zekere bewondering door, enige argumentatie wordt er aan hen niet ontleend. En waar hij in zijn slotzin spreekt over een poëem, het onsterfelijke poëem, dan doelt hij daarmee op het socialisme, zoals hij verwachtte dat het vorm zou krijgen binnen het nationaal-socialisme (in vredestijd). De vormgeving van de titel van het krantenartikel () geeft dat ook duidelijk weer.

Als Bruning spreekt over de “werkelijke revolutionnairen” doelt hij niet op deze figuren, maar op:

Troelstra onderhandelde met het kapitalisme, en de revolutionnaire kracht van zijn beweging is aan het politieke geef-en-neem-spel te gronde gegaan. Werkelijke revolutionnairen, als Henriëtte Roland Holst en Gorter, vervreemdde hij van zich. (blz.87 )


Nadat hij deze ware revolutionairen met, voor mijn gevoel, méér enthousiasme heeft geïntroduceerd:

Of anders gezegd (méér misschien doordringend tot de kern van het probleem): het (socialisme ThBr) werd van zìel mensch. Dit schijnt u misschien een verval, een terugtocht, in wézen is dit, juist dit, de geboorte van het socialisme. De ziel heeft prachtig — vervoerend en tegelijk smartelijk — gezongen in dichters als Gorter en Henriëtte Roland Holst, deze ziel heeft zich edel, eerlijk en ,,meesleepend” opgericht in figuren als Troelstra, ... (blz. 82 )



Maar laat ik pogen de lijn van zijn betoog weer te geven.

De kern van het probleem.

Meteen in de eerste alinea, stelt Bruning, hét sociale probleem, centraal: het arbeidersvraagstuk, de waardigheid van de arbeid en van de arbeidersklasse. Hij vervolgt:

Het fascisme nu, (...) zuivert en completeert dit klassebewustzijn echter door den arbeider wederom het besef bij te brengen:
1. dat hij niet slechts lid is van een bepaalde klasse, maar van een gemeenschap, van een méérdere klassen omvattende nationale of staats-gemeenschap;
2. dat recht en orde niet slechts gefundeerd staan in ,,de rechten van den mensch”, gelijk het socialisme te eenzijdig leert, maar daarnaast evenzeer in de rechten, in het bestaansrecht der afzonderlijke volken, en dat deze volken evenzeer eerbiediging behoeven als de mensch;
3. dat in die staats- of volksgemeenschap niet slechts bij het proletariaat, maar ook bij alle andere klassen de waardigheid van den volgende pagina


























volgende pagina
inhoud



aangemaakt: 13-02-2012 Copyright © 2012 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 24-02-2012