terug


Schadelijke stilte

De Psycholoog Carol van Nijnatten geeft in Uitgelicht, jaargang 6 nr. 1 in een artikel met bovenstaande titel () een psychologische verklaring voor het feit dat kinderen van "foute" ouders zich ondanks recente publicaties toch niet erkend voelen. Hij vat zijn bevinding tot slot als volgt samen:

Veel van het verdriet van kinderen van collaborateurs kan worden toegeschreven aan het gebod te zwijgen en het verbod de moeilijke werkelijkheid onder ogen te zien. Daardoor werd het kinderen uitermate moeilijk gemaakt om verstandig met hun moeilijke maatschappelijke positie om te gaan, hun eigen pad te gaan en zich los te maken van de beladen geschiedenis.

Hiermee legt hij de schuld voor het verdriet van de kinderen bij hun ouders. Ook daarin waren deze ouders dus kennelijk fout.

Voor mij ligt het mankement in dit verhaal, toch op de eerste plaats in de aanname dat de "foute" ouders ook inderdaad fout waren geweest. Getuige zinnen als:

Alle ouders hadden in de ogen van de meeste anderen iets vreselijk verkeerds gedaan...
Kinderen wisten dat er iets heel ergs in de familie was...
Ouders die gecollaboreerd hadden praatten in het algemeen juist niet met hun kinderen over hun leven en blik op de wereld. Zij lieten uit schaamte of onkunde de kinderen in het duister omtrent hun eigen verleden. Daardoor bleef de werkelijkheid ongrijpbaar en onbegrijpelijk voor deze kinderen.
Zwijgen over een belast verleden lijkt misschien iets anders dan liegen, maar in feite komt het op hetzelfde neer,..

Ik vrees dat de schrijver meer ervaring heeft met psychologische problemen in zijn algemeenheid dan met de problematiek van kinderen van "foute" ouders in het bijzonder.

Mijn eigen ervaring
Ik ben zelf een kind van zogenaamde "foute" ouders. En ook mijn ouders hebben niet gepraat over hun "fout" verleden, niet dan nadat één van hun kinderen, daar pas in 1978 uitdrukkelijk om had gevraagd (, , , ). Ik denk dat mijn ouders, zeker mijn vader wel degelijk heeft gesproken over zijn "leven en blik op de wereld", maar dat niet uitdrukkelijk heeft gedaan in samenhang met zijn oorlogsverleden. Die visie kwam bijvoorbeeld tijdens gesprekken aan tafel naar voren.
Blijft de vraag wanneer mijn vader met mij uitdrukkelijk over zijn oorlogsverleden had moeten gaan praten. De eerste jaren na zijn kamptijd was ik nog te jeugdig en de eerste jaren van mijn volwassenheid was ik te druk bezig mijn eigen leven vorm te geven en had ik er daarom weinig of geen belangstelling voor. En toen ik daar dan al belangstelling voor begon te krijgen, waren er al zoveel jaren van indoctrinatie door de buitenwereld verstreken - indoctrinatie met het feit dat elke NSB'er, en dus ook hij, een landverrader was geweest en vervolgens indoctrinatie van het feit dat elke NSB'er, en dus ook hij, tenminste medeverantwoordelijk was voor de moord op 6.000.000 Joden en anderen - , dat een gesprek met een juist begrip voor de tijd van toen nauwelijks mogelijk was. Juist daarom heeft hij zijn verantwoording schriftelijk gedaan. Desondanks heeft zijn verantwoording mij, goed-fout geïndoctrineerd () als ook ik was, nog lange tijd niet kunnen aanspreken.
Ook mij heeft mijn vader uitdrukkelijk aangeraden om niet openlijk over zijn visie over die tijd met derden te spreken, niet omdat hij wat te verbergen had, maar omdat hij ervan overtuigd was dat een afwijkende, meer genuanceerde, visie op die oorlogstijd mijn maatschappelijke positie zou schaden.

De ervaring van andere kinderen?
Ik neem aan dat zo'n zelfde situatie zich heeft voorgedaan bij vele kinderen van "foute" ouders. Praten over de oorlogstijd kon in veel gevallen pas vele jaren na beëindiging van de oorlog, omdat hun kinderen eerst nog te jong waren. En toen het gesprek eindelijk mogelijk was, waren de kinderen te zeer geïndoctrineerd dat begrip voor hun ouders nauwelijks nog mogelijk was.

Ook mij (en mijn broer) werd het door een kleinzoon van mijn vader kwalijk genomen dat wij zijn keuzes tijdens de oorlog probeerden toe te lichten - dat was ongehoord in het licht van de kolossale misdaad, die door het nationaal socialisme was begaan; elk, zelfs maar nuancerend, woord was er één teveel.
Ook bij de schrijver van "Schadelijke stilte" meen ik een dergelijke vooringenomenheid ten aanzien van het foute verleden van de ouders te beluisteren, gezien boven aangehaalde formuleringen.

Onderzoek
Als ik terugkijk naar mijn eigen situatie, dan doet zich het volgende voor: mijn vader, die meerdere keren in de pers is beticht "hartstikke fout" te zijn geweest en zelfs "medestander van de beulen" werd genoemd, blijkt na mijn persoonlijk jarenlang onderzoek (, ) (en ook van mijn broer ) van zijn doen en laten tijdens de oorlog (hij heeft nogal wat gepubliceerd in die tijd) nauwelijks, om niet te zeggen helemaal niet, fout geweest te zijn. In tegendeel: hij heeft steeds het belang van de Nederlanders en van de Joden, ondanks zijn “antisemitisme”, voor ogen gehad. Tijdens mijn studie naar zijn verleden heb ik mij zijdelings ook in een aantal andere kopstukken van de NSB (Goedewaagen, Rost van Tonningen en Mussert ) verdiept en ik kwam ook bij hen tot een heel wat genuanceerdere indruk en dat nog wel op basis van publicaties van hun tegenstanders.
De schrijver van "Schadelijke stilte" duidt de "foute" ouders afwisselend aan met NSB'ers of collaborateurs, waarmee hij impliciet aangeeft dat voor hem alle NSB'ers ook collaborateurs (in de zin van landverraders of nog erger) zijn geweest. Ik veronderstel dat in veel gevallen daar absoluut geen sprake van geweest is, ondanks de hun opgelegde straffen na de oorlog. Lees er, wat die straffen betreft, maar Voor Volk en Vaderland, vrouwen in de NSB op na, voor de "onbenulligste" daden kregen zij onbegrijpelijk hoge straffen.

Onbegrijpelijk?
Mijn vader schreef aan zijn kinderen over zijn partijgenoten aan het eind van zijn verantwoording:

Tot slot nog dit: ik heb in deze brief nogal onwelwillend over de NSB gespro­ken: over de leiding (of leiders) van die beweging, en over die beweging als een ongerichte massa-beweging. Pas in het kamp heb ik die "massa" ontmoet, en toen om te ontdekken dat die massa in hoofd­zaak uit brave, ietwat naieve, ongecompliceerde, weinig gevorm­de idealisten bestond, mensen die alleen maar blijmoedige illusies hadden gekend en gekoesterd, zo van 't soort van "als de NSB aan de macht komt, is alles in orde!" Nette, fatsoenlijke, van nature optimistische burgers (bourgois) zou je ze kunnen noemen. Maar idealisten (zij het op die manier). Dat was niet alleen mijn ver­wondering, maar ook de verwondering (of ontgooche­ling) van hen die dit "schuim van de maatschappij" moesten bewaken (kampbewa­kers). Een van die bewakers (eveneens een braaf burger) vertaalde zijn ver­wondering (of teleur­stelling) aldus tegenover mij: "Ik begrijp het niet: ik dacht met het schuim van de maatschappij te doen te krij­gen, maar het zijn allemaal, op een paar uitzonderingen na, 'keurige heren', ik begrijp dat niet." Ik dacht, maar zei het niet: ja, die keurige 'heren', die keurige bourgois, zijn de zwakheid van ± de hele NSB geweest. - Maar ik was toch content die Umwertung (van schuim tot keurige heren) gehoord te hebben. ()


De moeilijkheid van het noodzakelijk geachte gesprek blijkt uit het volgende dat hij in 1974 in een brief schreef:

Iets anders, moeilijker te verwer­ken, is, dat men dit "vergooide idealisme" (als ik de eerste 8 jaar na de oorlog niet meereken) twin­tig jaar lang steeds verwoeder en vernederender heeft bevuild en ontluisterd, dat men erop heeft staan dansen en trappen tot de mens in de idealist totaal vernield was. Dat houdt me niet bezig we­gens mijn "idealisme", maar wegens die talloze jonge idea­lis­ten, gewone jongens die oprecht in een ideaal geloofden, die die stroom van vuil niet hebben kunnen verwerken, die zich niet konden verdedigen, zichzelf niet meer begrepen, zichzelf - uitgemaakt voor rapalje en uitvaagsel - niet meer herkenden, voor zichzelf wegscho­len en op de een of andere manier een veilig onder­komen moesten zoeken, burgerman werden, of cynisch, of vol haat, of keiharde geldmakers en dit als enige mogelijk­heid om zich over­eind te houden, ook tegenover hun eigen kinderen die hen voor onbegrij­pelijke idio­ten, halfzachten, im­becielen moesten gaan houden. ()


Over de veronderstelde aard van zo'n "gesprek" schreef Bruning in 1962 al in een brief het volgende:

Men verlangt geen verant­woording, ook niet, dat men zich onderwerpt aan het oordeel van de mens, men verlangt een zèlfbeschuldiging en een zelfbeschuldiging waarmee men zelf elk zelfrespect voor goed in zich doodt. (...)
Zij zeggen, niet met evenzoveel woorden, maar toch: wij vragen geen verantwoor­ding, wij vragen geen zelfverdediging, en niets dat ten gunste pleit; wij eisen dat je jezelf vertrapt. ()


De kinderen (en kleinkinderen) van "foute" ouders kunnen zich pas werkelijk erkend voelen als die impliciete veroordeling van hun ouders tot landverrader of medeverantwoordelijk voor de holocaust, zonder enig bewijs, anders dan een eventueel lidmaatschap van de NSB of iets soortgelijks, definitief heeft afgedaan. Enerzijds zijn teveel wandaden van de bezetter gepleegd in oorlogstijd de NSB'ers in de schoenen geschoven. Anderzijds veronderstel ik dat voor het merendeel van de NSB'ers gold dat zij samenwerkten met andere NSB'ers, en niet dat zij persoonlijk collaboreerden met de bezetter en daarmee was hun werkelijkheid veel minder "ongrijpbaar en onbegrijpelijk" en mogelijk zelfs een veel meer alledaagse en een veel minder moeilijke werkelijkheid dan de schrijver en vele anderen, geïndoctrineerd als ook zij zijn, veronderstellen.

De oorlog was in vele opzichten naar vele kanten een traumatiserende gebeurtenis, wellicht is dan tot slot een uitspraak van de schrijver in zijn algemeenheid wel zeer toepasselijk:

Het is niet zozeer de pijnlijke gebeurtenis die traumatiserend is, maar de leugens daarover.

Theo Bruning,
Eindhoven, 05-08-2017
























terug



aangemaakt: 21-07-2017 Copyright © 2017 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 06-01-2018