Dichter in oorlogstijd (1945)

KOME UW RIJK UW RIJK KOME
Hoe schoon is telken morgen weer het licht,
het koude, wilde licht, waaruit de Zon oprijst,
d’Algoede, de Verhevene, d’Alzeegnende,
die niet de boozen – zóo zij boos zijn – richt
en niet de goeden – zóo zij goed zijn – prijst.

Aan het eind van een koude nacht, nog vòòr de zon te zien is, verraadt het licht zijn komst en de komst van een warme dag. De zon die zijn zonlicht schenkt gelijk voor het koren als voor het onkruid op het veld. Zo is de zon een symbool voor de Algoede, de Verhevene en de Alzegenende, die de slechten niet veroordeeld en de goeden niet prijst.
Koud licht, dat wild en hoog de komst verkondt
der Zon, - als gij zijn zij voor wie de menigt’ ijst,
de Zeekren, de Geteekenden, de Afgeweeznen;
zij zijn d’onstuimige voorboden, dat ter horizont
het stralend wapenschild des Levens weder rijst,

Koud als het licht dat de belofte is van het opkomen van de zon, zó zijn diegenen die door de massa uit vrees worden afgewezen, de Zekeren, de Getekenden en de Afgewezenen 1); zij zijn de voorboden dat aan de horizon (in de verten) het ware Leven daagt.
het alverwinnend Heil dat als zijn sterken telt
de groote onverschilligen, die hard en wetend zijn,
de trotschen, de verteerden, de beheerschten,
wien niet de vale hoon der velen kwelt
in ’t koud, hel licht van visioen en pijn.

Het Leven, de alles overwinnende Weldaad, waarvoor diegenen strijden, die in hun weten standvastig zijn en die niet wijken voor het gehoon van de massa, niet wijken van hun visioen.
O Wein’gen die in hun wild-blinkend licht verbeiden
de heerlijkheid des Rijks die onweerhoudbaar daagt;
gij onverschrokkenen, gij wrekers op de schansen, houdt nog
een wijle stand, volvoert het streng bevel, telt geen wreedste lijden,
werpt het gemeen terug dat uw hoog heil belaagt.

Gij, met zo weinigen, die het Rijk Gods met zekerheid verwachten, houdt vol in uw strijd voor het Rijk, ongeacht alle lijden die het meebrengt en biedt weerstand aan de massa die afbreuk wil doen aan uw visioen van heil.
Slechts in des Führers vuren teeken blijft gij onverwonnen
hoe woest besprongen en getrapt, vernederd door verraad. –
Hoezeer gefolterd en gebrandschat en geschonden
en hoezeer bloedend uit zijn duizend wonden
straks héérst het Rijk - , - gelijk een dageraad

Het teken van vuur (de dagelijks opkomende zon), door God geschapen, belooft u de onoverwinnelijkheid, ondanks alles wat u te lijden heeft, want 'straks' bestaat Zijn Rijk.
opstormend, zegevierend naar zijn groote stonde –
al moordzucht, puin en pijn en nood ten spijt –
’t sterk Rijk der Weinigen, ’t schoon Rijk voor allen,
zoo schoon dat al de foltring die het zoo fel wondde
weldra behooren zullen der vergetelheid.

Zoals de zon opkomt, zo zal Gods Rijk zegevieren, ondanks alle tegenslagen, die dan spoedig weer vergeten zijn. Gods Rijk voor allen, al streden slechts een paar daarvoor.
Aan uw hoog heil zal eenmaal geen ontkomen
hoe nog verschroeid door haat en van begrip beroofd. –
Mocht reeds de nacht – dees duisterste – voorbij zijn,
zend neer uw weldoend licht, - kome nu, kome
het Rijk des Levens dat het leven, eindlijk, lóóft, -

De Zegen van uw Rijk zal zeker komen. Het Rijk van het Leven. Het Leven waarbinnen ons leven uiteindelijk zijn zin krijgt.
en slechts in stormen, door Geweldigen, geroofd...


Henri Bruning, ‘Kome uw Rijk’ in Storm, 23 februari 1945

overgenomen uit Frank van den Bogaard: Een stoottroep in de letteren, Stichting Bibliographia Neerlandica, 1987 (blz. 241)
het Rijk des Levens door slechts enkelen in zware strijd veroverd ...


Theo Bruning


1) Rijk Gods is te allen tijde bestreden, vervolgd, uitgewor­pen, binnen de Kerk zoowel als buiten de Kerk; dit Rijk Gods heeft altijd maar een klein, belaagd groepje getrouwen geteld.
Het Rijk Gods is altijd eenzaam geweest: in Paulus, in Hieronymus, in Franciscus, in Catharina van Siëna, in Theresia van Avila, in Joannes van ’t Kruis. Heiligen waren tijdens hun leven welhaast steeds het middelpunt, niet van de Kerk, maar slechts van een handjevol eenzamen, getrouwen aan het Rijk Gods.

Verworpen Christendom, blz. 4

Naschrift
De vijfde strofe uit dit gedicht is gebruikt om de verderfelijke nationaal-socialistische gezindheid, ja zelfs zijn radicalisering naar het SS-gedachtegoed, te demonstreren.

Ik vrees dat dit alles op een misverstand berust, enerzijds veroorzaakt door een mogelijke onbekendheid met het christelijk gebed “Het Onze Vader”, waarin de woorden voorkomen “Uw Rijk kome”, en anderzijds vanwege het niet bekend zijn met Brunings vroegere werk. Ook denk ik dat het (denken te) verstaan van slechts een deel van het gedicht en niet de rest en zijn samenhang, het misverstand heeft veroorzaakt. Mogelijk heeft Bruning dit misverstaan met opzet in de hand gewerkt.

Is het inderdaad mogelijk dat een schrijver als Bruning, die in de inleiding van zijn Verworpen Christendom (1938) een dertigtal bladzijden besteedde aan het Rijk Gods, nu opeens, nog wel de woorden uit het Onze Vader zou gebruiken om een lofdicht op het Derde Rijk te schrijven? In mijn vertaling heb ik aangegeven wat de dichter met “des Führers vuren teeken” bedoeld heeft: het ‘vuren teeken’ staat voor de zon en met de Führer van dit teken van vuur kan niets anders dan de Schepper, God, bedoeld worden. En met mijn verwijzing naar die zelfde inleiding heb ik ook aangegeven op wat voor mensen Bruning doelde met die “Zeekren, de Geteekenden, de Afgeweeznen” en ook het waarom van die “Wein’gen” is daarmee verklaard.

Tot welke opmerkelijke slotconclusie kom ik nu?
Bruning, gestrand in het Oosten van het land op zijn vlucht naar Duitsland als gevolg van Dolle Dinsdag, terwijl het zuiden van Nederland reeds bevrijd is, het Derde Rijk ook in het oosten al voor een groot gedeelte is ingestort, weet op zo’n moment de “atheïstische en duivelse” SS in hun eigen blad een gedicht te laten opnemen waarin Bruning met zekerheid de komst van het Rijk Gods verkondigt. Dit gedicht is zijn laatste publicatie geweest in de oorlogsperiode en dus ook de laatste vóór zijn kamptijd en publicatieverbod. En met dit gedicht getuigt Bruning van de ware strijd die hij al sinds het begin van zijn schrijversloopbaan voert. En dat is voor Bruning belangrijker dan dat hij met het geplaatst krijgen van dit gedicht op die plaats tevens een soort – enig in zijn soort? – verzetsdaad pleegde, een verzetsdaad die alleen voor hem een risico inhield.

    Eindhoven, 24 juli 2011
Theo Bruning




aangemaakt: 29-05-2011 laatste aanpassing: 24-07-2011