terug


DAS GEBOT DER STUNDE
Henri Bruning van fascist naar nationaal-socialist?

Inhoud
1. Inleiding
2. De inval der Duitsers
3. Inzet als schrijver
4. Bezetting
5. Nationalisme en kunst
    5.1. Gevaren
    5.2. Onleefbaar
    5.3. Constructieve kunst
    5.4. Dienende kunst
    5.5. Toch nationalistisch
6. Drieërlei nationalisme
7. De Rijksidee
8. Toetreding tot de NSB
9. Een herenigd en herboren opstaan van ons volk
    9.1. Onze opdracht als mens
    9.2. Onze opdracht als volk, het nieuw politiek bewustzijn
10. Conclusies


1. Inleiding
In mijn bevinding "Bewustzijnsvernauwing?" () heb ik het fascisme van Henri Bruning aan de hand van enkele vooroorlogse publicaties belicht. In het hiernavolgende ga ik na hoe Bruning vervolgens, na de inval van de Duitsers, tot zijn "keuze" voor het nationaal-socialisme is gekomen door lid te worden van de NSB.

2. De inval van de Duitsers
In het eerste jaar van de oorlog publiceerde Bruning bijna evenveel politieke artikelen als in de 6 jaren vóór de inval van de Duitsers. En die vooroorlogse artikelen schreef hij voornamelijk in de jaren 36 en 37. Bruning was klaarblijkelijk de laatste jaren voor de oorlog nauwelijks politiek aktief.
Die stortvloed aan artikelen begon ruim een maand na de inval. Gedurende deze eerste maand van de bezetting was hij volkomen van de kaart geweest, zoals hij aan zijn uitgever schrijft. In een paar regels geeft hij de essentie weer van wat hem zo van zijn stuk heeft gebracht.

De politieke gebeurtenissen van de laatste weken hebben mij niet onberoerd gelaten, omdat ik er (1) het definitieve einde in zag van alles wat ik op politiek gebied heb gewild; méér nog heeft mij echter (2) de reactie van het Nederlandsche volk aangegrepen - beschaamd en vernederd; dit doen alsof de oude verhoudingen en de oude toestanden nog wel eens zouden terugkeeren, terwijl een terugkeer dáárheen, d.w.z. een niét­­­­­-her­nieuwd en niét-herboren opstaan van ons volk, bij een overwinning van Duitschland, enkel en alleen zou kunnen beteekenen, (3) dat wij als zelfstandig volk zonder meer en zonder pardon zouden worden weggevaagd. (4) In een over­win­ning van de geallieerden heb ik nooit geloofd; zij zou ons trou­wens überhaupt geen énkele (levens)káns meer laten. ( Uit: Brief aan zijn uitgever, 21 juni 1940 )

Bruning zag dus in, dat de inval van de Duitsers niet alleen een gebeurtenis was van historische betekenis, maar ook alleringrijpendst voor hem persoonlijk, en meer nog voor het Nederlandse volk (en voor Europa).
(1) Hij zag daarin het definitieve einde van alles wat hij op politiek gebied gewild had.
(2) Hij was teleurgesteld in het Nederlandse volk, dat, naar zijn mening, de betekenis en de consequentie van deze bezetting, het nóóit meer terugkeren naar de verhoudingen en de toestanden van vóór de bezetting, niet inzag.
Hij zag de hele situatie daarom zo pessimistisch in omdat de kans zeer groot was dat de toekomst van Nederland er zeer somber zou uitzien bij een Duitse overwinning (3), èn omdat hij ook geen heil verwachtte van een geällieerde, Engelse, overwinning (4).
Gezien de overmacht waarmee Duitsland Nederland, België en Frankrijk en kort daarvoor Denemarken en Noorwegen had overrompeld was het niet onlogisch dat Bruning een langdurige (decennia lange) overheersing van Duitsland verwachtte (vreesde). Wat het verdere verloop van de oorlog betrof, bestonden er in principe twee mogelijkheden: òf de geallieerden zouden op zeker moment tot vredesonderhandelingen overgaan, waarbij Duitsland in de positie kwam van de (grote) overwinnaar met alle politieke consequenties van dien (ook de Nederlandse bevolking zou een nationaal-socialistische maatschappijvorm opgedrongen worden);


Na den oorlog echter zal het nationaal-socialisme in Europa (en dus ook hier) de — leidende en heerschende — macht zijn (of het zal niét zijn, — doch die mogelijkheid behoeven we niet in onze speculaties te betrekken), en het zal dan dé macht zijn, dank zij een militaire overwinning, en dus: geheel onafhankelijk van de instemming of het afwijzen van de massa of van de meerderheid. (De Waag, Bekwamen, 5 mei 1944 )


òf de strijd zou zich voortzetten maar dan zou een overwinning van de geallieerden alleen door een volledige vernietiging van Duitsland tot stand kunnen komen.


JA, zal men zeggen, alles goed en wel, maar gij gaat uit van een Duitsche overwinning, maar als Engeland wint, tóch wint.
     Als Engeland wint......?
     Hoe kan men daar toch zoo blijmoedig, zoo hoopvol over spreken!
     Een Engelsche overwinning impliceert den ondergang van Duitschland en Italië, dus, na den ondergang van Frankrijk, de ondergang der drie continentale groote mogendheden. Een Engelsche overwinning zou trouwens geen Engelsche, maar een Amerikaansche overwinning zijn, terwijl Engeland zelf, na en ondanks die overwinning, precies zoo vernietigd, precies zoo uitgeput zou zijn, als de andere groote Europeesche mogendheden.
     Met een Engelsche (d.i. Amerikaansche) overwinning staan wij voor den ondergang der vier groote Europeesche mogendheden, en daarmee voor den reddeloozen ondergang van Europa, een ondergang, waarin de kleine staten en kleine volken onvermijdelijk worden meegesleurd. (De Waag, Het gevaar!, 9 januari 1941 )


In hoeverre Bruning zich toen ook al gerealiseerd heeft welke verwoesting van Europa die overwinning, die dus later de 'bevrijding' van Europa zou heten, óók met zich mee zou brengen, is mij onbekend, maar hij is zich dat gaande de oorlog wel steeds meer gaan realiseren.


Onze tegenstanders hier te lande mogen de illusie koesteren, dat de luchtbombardementen het voorspel der ophanden ,,bevrijding” zijn, dat deze de weerstandskracht en het prestatievermogen ondermijnen; zij mogen de eenvoudige berekening negeeren, dat, als de nationaal-socialisten, 1 pct. der bevolking uitmaken, bij elk luchtbombardement 99 pct. der slachtoffers géén nationaal-socialisten zijn en een nog geringer percentage tot de Duitsche weermacht behoort; (Volk en Vaderland, De Britsche tragedie II, 14 mei 1943 )


En in de duistre verten ’t onheilspellend vlammen —
bestormde steden, met hun ondergang „bevrijd”
(De Zwarte Soldaat, Najaar 1944, 13 december 1944 )


3. Inzet als schrijver
Enige jaren voor de oorlog was Bruning vanuit het Verdinaso benaderd:


Ondanks deze excessieve bewondering voor de persoon Van Severen, en ondanks het feit dat ik volledig achter de doelstellingen en de strijdmethode van het Verdinaso stond, heb ik tot tweemaal toe negatief moeten reageren op een mij toegedachte functie binnen het Verdinaso. Toen het Verdinaso-Nederland als een "buitenlandse" politieke beweging gedoodverfd én verboden was en het dus noodzakelijk was geworden het Verdinaso te splitsen in een op zichzelf staande nederlandse politieke beweging onder een nederlandse leiding en een vlaamse onder vlaamse leiding, is er serieus over gesproken - wat je misschien heel vreemd zult vinden - dat ik de persoon was om de leiding van Verdinaso-Nederland op mij te nemen. Vrienden van me hadden op dat voorstel geantwoord dat ik voor een dergelijke functie niets zou voelen, en daar hadden ze volkomen gelijk in. Enige tijd nadien bereikte mij het verzoek (namens Van Severen), mij als schrijver geheel in dienst te stellen van het Verdinaso. Ook op dat verzoek moest ik negatief reageren. Ik kon wel achter een politieke beweging staan, ik kon als lid artikelen publiceren, spreekbeurten vervullen e.d. en dat met hart en ziel doen, maar mijzelf, mijn leven, herleiden tot een politieke strijd was mij volmaakt onmogelijk. Ik kon mijn bestaan niet beperken, of begrenzen, tot de problemen van een politieke strijd. Mijn hele bestaan was verweven geweest en zou verweven blijven a) met het probleem van de religie, b) met mijn eigen scheppend werk: mijn gedichten, verhalen, toneelstukken en literaire essays. ( Uit: Brief aan zijn kinderen, 12 januari 1978 )


In de tijd vóór de inval van de Duitsers, werkte Bruning, blijkens de brief aan zijn uitgever, aan een biografie over Franciscus, een door hem zeer bewonderde heilige. Dit boek heeft hij nooit afgemaakt. Kennelijk achtte hij de nieuwe situatie zo bedreigend voor het Nederlandse volk, dat hij onmiddellijk achter dit religieus-literaire werk een punt heeft gezet om zich te zetten aan een reeks politieke artikelen. Wat van Severen indertijd dus niet voor elkaar heeft gekregen, wisten de omstandigheden van dat moment wel te bewerkstelligen: een, voor dat moment, volledige inzet voor een politieke zaak. (De bezetting van Nederland door de Duitsers was "de stok" waarmee Bruning, "de hond", tot het schrijven van zijn politieke artikelen, werd geslagen.) Met deze artikelen wilde hij trachten het Nederlandse volk van de ernst van de situatie te overtuigen en een middel of suggestie aan de hand doen om deze situatie het hoofd te bieden.


4. Bezetting
Nederland was bezet door het nationaal-socialistische Duitsland, maar de bevolking stond voor het overgrote deel vijandig tegenover het nationaal-socialisme. Bruning heeft zich gerealiseerd dat het dus te verwachten was dat onze vrijheden aan banden zouden worden gelegd en dat niet alles meer gezegd zou kunnen worden. Zeker niet door de tegenstanders, maar ook niet door de medestanders. Uitspraken, die kritiek op de bezetter inhielden, zouden uiteraard niet getolereerd worden en zo ze al uitgesproken werden, was het dus verstandig deze uitspraken enigszins te versluieren, wat Bruning, naar mijn opvatting, dus in vele gevallen, gedaan heeft.
Reeds in zijn 'Overbodig betoog' vind ik een aanwijzing in die richting:


(om veiligheidshalve enkele figuren uit het verleden te noemen) (Criterium, Overbodig betoog, augustus 1940, blz. 368 )


Om diezelfde reden ook had hij bovenaan de brief aan zijn uitgever uitdrukkelijk IN VERTROUWEN gezet, want het was niet de bedoeling van Bruning dat zijn beschuldiging aan het adres van de bezetter in diens handen zou vallen.

Hoe Bruning de toenmalige politieke situatie en de houding van het Nederlandse volk beoordeelde kunnen we lezen in een artikeltje in het Nieuwsblad van Friesland van 4 Oktober 1940 (). Seyss-Inquart had al eerder te kennen gegeven dat de Nederlandse bevolking niet besefte, hoe terughoudend de bezetter tot nu toe was opgetreden en wat een bezetting ook had kunnen betekenen, zo las ik in een verslag van diens rede in Nieuwe Tilburgsche Courant van 27 Juli 1940 en wel in de eerste kolom onder het kopje als overwinnaar en bezetter (). De bezetting bracht ook een scheuring binnen het Nederlandse volk teweeg, of voor zover daar al voor de bezetting sprake van was geweest, dan werd deze verdeeldheid door de bezetting nog verscherpt. Ik meen te kunnen constateren dat Bruning, zeker in zijn eerste artikelen, gepoogd heeft het gehele Nederlandse volk, op één lijn te krijgen (zoals hij aan zijn uitgever schrijft), en niet alleen de "rechtse fronten".


In deze voor mij uiterst ontmoedigende spanningen, waarbij ik gedoemd was werkloos toeschouwer te blijven, daar ik geen uitweg zag om tot een nieuwe eenheid van ons volk te geraken, (...). ( Uit: Een brief aan zijn uitgever, 21 juni 1940 )


Aan het eind van die brief schreef hij:


Sedert eenige dagen zie ik eindelijk weer een perspectief, en heb ik weer hoop en vertrouwen, dat het einde van ons volk anders kan worden dan het sombere en vernederende, dat ik voorzag. Er is een gelegenheid geschapen voor een geheel nieuwe, vruchtbare politieke actie. Ik kón niet anders dan mij daarin storten. Ik acht het ook mijn plicht, het mijne bij te dragen om de heropstanding van ons volk voor te bereiden en te verwerkelijken, en te beproeven het vernederende en eerlooze einde, dat zónder die heropstanding onvermijdelijk ons deel wordt, alsnog te bezweren. Ik moest en moet aan die arbeid deelnemen, het was datgene waarnaar ik al die weken had uitgezien. - In verband daarmede overweeg ik thans, mijn politie­ke geschriften te verzamelen en daaruit een boek samen te stellen. ( Uit: Een brief aan zijn uitgever, 21 juni 1940 )


Hij had met bedoeld boek de beste bedoelingen en had er tegelijkertijd hoge verwachtingen van:


Ik meen niet alleen, dat dit boek voor velen openbarend kan zijn, maar ook zuiverend kan werken, dat het een bepaalde reeds aanwezige politieke dynamiek op een hooger plan kan brengen, deze zuiverder ríchten kan en, in gelijke mate, de excessen zou kunnen bezweren waarmede de overgang naar een nieuwe orde gepaard kan gaan. ( Uit: Een brief aan zijn uitgever, 21 juni 1940 )

Hier noemde Bruning zeer expliciet een doel van zijn optreden als politiek schrijver, nl. het bezweren van excessen.

Bruning had, vrijwel meteen, óók zijn eigen houding trachten toe te lichten in een drietal artikelen "Nationalisme en Kunst", gepubliceerd in het augustus, oktober en november nummer van 1940 in Criterium.


5. Nationalisme en kunst
De tekst van deze drie artikelen kende ik al als een van de laatste hoofdstukken uit Nieuw Politiek Bewustzijn. Vanwege de plaats van dat hoofdstuk in het boek, vrijwel helemaal achteraan, zag ik de inhoud niet meer als wat algemene opmerkingen over kunst en de staat, waartoe een kunstenaar behoort. Toen ik mij ging realiseren op welk tijdstip deze artikelen, in eerste instantie, gepubliceerd waren, begon ik meer de historische context te beseffen. Te gelijkertijd begon ik in te zien dat deze artikelen o.a. het antwoord gaven op mijn vraag, hoe het mogelijk was, dat Bruning, die in opperste staat van verwarring was door de inval van de Duitsers - in de verwachting dat wij cultureel van de kaart geveegd zouden worden, bij een overwinning van de Duitsers - in iets meer dan een maand tijd, alweer min of meer zich hernomen had.

De drie artikelen, die één essay vormen, heeft Bruning onderverdeeld in zeven paragrafen.

5.1. Gevaren
In de eerste paragraaf onderzocht Bruning de gevaren die invloeden van andere culturen opleverden voor een nationale cultuur. Hij doelde hier zeer waarschijnlijk op de invloed van de Duitse op onze Nederlandse cultuur onder de bezetting.


Een nationale cultuur is geen autonome of geïsoleerde grootheid, zij is een nationaal facet van (i.c.) de Europeesche cultuur ()


Hij plaatste de ons omringende culturen van meetaf in een groter verband: Europa; daarmee voorkomend dat één cultuur de enige culturele maatstaf kon en mocht worden. Het openstaan voor een andere (Duitse) cultuur betekende in zijn ogen niet per definitie een verraad aan de eigen cultuur.


Een Europeesche of mondiale oriëntatie van den scheppenden kunstenaar ligt derhalve in de lijn van zijn leven en werken, (....) Een dergelijk geboeid en verrukt openstaan voor, de uitingen van andere volken impliceert geenszins een verminking of vervalsching van eigen aard of wezen, laat staan een verraad eraan. ()


Bruning achtte die gevaren van buitenaf ook niet zo groot voor "de ware persoonlijkheid" vanwege de altijd overheersende invloed van diens nationale geaardheid. Dit gold zeker ook voor hem zelf.


Een persoonlijkheid ontkomt niet aan zijn wezen: hij ondergaat en aanvaardt zichzelf d.w.z. ook zijn aard, die onvermijdelijk door den volksaard gedetermineerd werd, als een noodlot, als iets onbezweerbaars. Hij gevoelt ook niet de minste behoefte dit noodlot ongedaan te maken, integendeel! Zijn diepste drijfveer is juist dit noodlot d.w.z. zichzelf volledig te zijn, volledig te realiseeren. ()


De volgende opmerking versta ik ook in die zin dat Bruning zelf, ondanks alle omstandigheden die voor hem nog in het verschiet lagen - en een bezetting door een andere mogendheid kon vele onvoorziene en verstrekkende gevolgen met zich meebrengen - toch steeds zichzelf zou blijven.


De waarachtige persoonlijkheid echter blijft zichzelf — onder alle omstandigheden. Onder alle omstandigheden en ervaringen; en waarmede hij ook in aanraking komt of waarvan hij ook de invloeden ondergaat — hij verrijkt (verfijnt, verruimt, scherpt en versterkt) slechts zichzelf d.w.z. niets vervréémdt hem van zijn wezen, niets vervreemdt hem dus ook van zijn aard, die steeds nationaal gedetermineerd blijft. ()


Aan een universeel cultuurgoed geeft elk volk op zijn wijze gestalte: artistiek, geestelijk evenzeer als politiek — mits dit cultuurgoed, op de drie gebieden die ik noemde, door waarachtige persoonlijkheden vertegenwoordigd wordt. ()


Met deze laatste uitspraak onderbouwde hij het recht op een eigen Dietse/Nederlandse politieke zelfstandigheid.

5.2. Onleefbaar
In de tweede paragraaf toonde Bruning alle begrip te hebben gehad voor die kunstenaars voor wie "het gemeenschapsleven onleefbaar was geworden" en die zich daarom van het kunstleven afwendden. Dit "onleefbaar" was voor Bruning geen loze kreet geweest, als men bedenkt dat Marsman, een vriend al van vroegere jaren toen zijn broer Gerard nog leefde, als reactie op de inval der Duitsers, gepoogd had naar Engeland te vluchten en dat Menno Ter Braak, met wie hij in de voorgaande jaren een diepgaande polemiek had gevoerd, zich van het leven had beroofd.


(...) dat de kunstenaar, deze groote gevoelige, zich op zichzelf terugtrekt en zich van de gemeenschap afwendt, omdat het gemeenschapsleven onleefbaar is geworden. ()


Vervreemd van zijn omgeving volgt hij dan het stille spoor, het glanzend lichten van waarden, waarvan blijkbaar alleen in den droom een verre afglans te benaderen is; ()


(...) houdt hij op voor de gemeenschap te spreken; hij leeft elders — van de aarde vervreemd. ()


Nu Nederland bezet was, waren de leefomstandigheden voor alle kunstenaars, pro of anti, drastisch veranderd; dáár doelde Bruning ook op met 'zijn tijd'.


(...) gemeenlijk is het zoo, dat zijn tijd de houding van den kunstenaar bepaalt: zijn geloof of ongeloof in den mensch en het leven. ()


5.3. Constructieve kunst
Ook de kunst zou niet ontkomen aan invloeden vanuit het nationaal-socialisme. In de derde paragraaf stond Bruning stil bij de "constructieve", d.w.z. de zuiverende en regenererende waarde van werkelijke kunst, mede in verband met de mogelijke wens van een dienende functie, die door het nationaal-socialisme aan de kunst toegedacht zou kunnen worden.


Een kunstwerk ontleent zijn ,,constructieve” waarde niet aan zijn politieke of sociale bezieling, hoe regenereerend een kunstwerk, dat in dergelijke idealen wortelt, ook kan zijn. ()


Het regenereerende van een kunstwerk is van veel algemeener aard. Een schilderij van Vermeer is (als men het zoo noemen wil) ,,regenereerend”, omdat het in den altijd-onzuiveren mensch iets zuivers, een volkomen zuivere ontroering, een volkomen helder klinken ten leven wekt, een herinnering zoo men wil aan een schuldeloozen ochtendstond der wereld. ()


Deze schoonheden te kunnen zien, te kunnen openbaren, de ontroering daardoor in den beschouwer, — dat alles is zuiver, en zuiverend: regenereerend. ()


Volgens de opvatting van Bruning komt elk werkelijk kunstwerk voort uit de levenservaring van de kunstenaar.


Men kan dan ook een modern stilleven (van bv. Cézanne) niet afwijzen als ,,een onwezenlijke tijdpasseering” zonder verband met het leven; ()


5.4. Dienende kunst
Vervolgens onderzocht hij de problematiek rond een 'dienende' kunst:


Ik wil maar zeggen: men kan overtuigd zijn van de dienende functie van de kunst; doch met deze eisch kan men weinig (scherpe) normen opstellen aangaande het ,,hoe” en het ,,wat” van het kunstwerk dat een specimen van levende, waarlijk-nationale, van ,,dienende” kunst is. ()


Men kan aangaande een levende nationale kunst weinig concrete, weinig positieve eischen stellen; noch aangaande haar vorm (tenzij zuiver artistieke), noch aangaande haar inhoud. ()


Men kan alleen ènkele voorwaarden scheppen voor het ontstaan van een kunst, die, méér dan tot dusver, wortelt in de eenvoudige (d.i. diepzinnige) en verheven goedheid van het leven. Een dier voorwaarden is een samenleving, een menschelijk samen-leven, waaruit men zich niet, als eenigszins fijner besnaard mensch, met walging, beschaamd over zijn mede-menschen, behoeft terug te trekken. ()


Van Duinkerken zag indertijd al in het Duitse nationaal-socialisme 'het verschijnen van de baarlijke duivel, het barre einde zelf'. Bruning, wuifde dergelijke opvattingen niet weg, maar riep juist op om dat "einde" te bedwingen.


Een tijd welke den mensch met vreugde vervult, is tevens, en met evenveel reden, een bron van velerlei somberheid. Het einde der tijden, dat reeds zoovelen nabij hebben gezien, is een voortdurend actueel moment, precies zoo als de antichrist. Dit ,,einde” bedwingen kunnen is de scheppingskracht van den mensch. ()


En ook over (de formule van) het nationaal-socialisme was nog niet het laatste woord gezegd, ook dat zou in de decennia na de oorlog zijn definitieve vorm nog moeten krijgen, aangepast aan 'het leven'. En zo zou ook de nationaal-socialist van toen niet dezelfde nationaal-socialist van later zijn, wat uiteraard zeker voor de schrijver gold, die zich al helemaal niet door een 'formule' gebonden wilde voelen.


Het leven — en nog minder het wordende en toekomstige — laat zich nu eenmaal niet in een formule vangen, vast-leggen. Voor beide is het leven te zeer. . . . leven: ondoorgrondelijk, onvoorspelbaar, ontembaar, heerschzuchtig en eindeloos geschakeerd: persoonlijk. Een persoonlijkheid leeft altijd — waarheen het hem ook voert, ook òntvoert — zijn éigen leven. Dat is zijn recht, zijn plicht, — zijn dienen. ()


Bruning beschouwde zijn werk, zijn publicaties, als zíjn manier van dienen van het Dietse/Nederlandse volk.


In paragraaf vier (Nationalisme en Kunst III) besprak Bruning de problematiek rond "volksche" kunst. In paragraaf vijf hield hij een pleidooi om de kunstenaars die zich afgewend hadden van het nationaal-socialistisch gebeuren van die tijd, niet al te snel te vonnissen en af te wijzen. Een nog zo wenselijke stroming roept, ondanks alles ook een contra op, dat niet op voorhand moet worden afgewezen, zo betoogde hij in paragraaf zes. In paragraaf zeven bracht hij, de voor velen zo onbegrijpelijke, experimentele kunst ter sprake.

5.5. Toch nationalistisch
Uiteindelijk kwam hij in paragraaf acht weer terug op beïnvloeding door, en de bewondering voor, kunstuitingen van andere volken. Hij bleef, mijns inziens, toch de Dietse/Nederlandse kunst meer als eigen zien dan de Duitse kunst (ook al gaf hij juist - veiligheidshalve? - een voorbeeld van een andere nationaliteit).


(...) de scheppenden, zoeken, en beminnen, ook de scheppende geesten die het eigen volk heeft voortgebracht. Zij zijn hem het meest verwant. ()


Beminnen wij Joannes van het Kruis, — dat Ruusbroec een der onzen is geweest, dat Ruusbroec tot de mogelijkheden van ons volk heeft behoord, geeft aan onze liefde nog het accent van een oprechte trots. Beminnen wij de groote buitenlandsche schilders, — dat Rembrandt een der onzen is geweest, dat Rembrandt tot de mogelijkheden van ons volk heeft behoord, zie, dat doet ons het hoofd opheffen ten overstaan der andere cultuurvolken, en met nog iets anders dan fierheid en trots. ()


6. Drieërlei nationalisme
Onder deze titel verscheen op 20 juni 1940 in De Waag het eerste artikel van Bruning sedert het begin van de bezetting; het kwam een dag vóór de brief aan zijn uitgever uit. In dit artikel betoogde Bruning dat het nationaal-socialisme of nationaal-solidarisme op de eerste plaats een sociale reconstructie betrof van de eigen, nationale gemeenschap, die een historisch gegroeide eenheid was. Ik beluister hierin tevens een zich afzetten, zo vlak na de bezetting van Nederland en de de facto inlijving bij Duitsland, tegen een Duits (nationaal) socialisme; de situatie die was ontstaan met de bezetting van Nederland kun je ook moeilijk een "historisch gegroeide, natuurlijke eenheid van mensen" noemen.


(...) een sociaal nationalisme: Patriotisme is hier allereerst concreet gericht gemeenschapsbewustzijn: de durend actieve wil die sociale ordening te realiseeren (en alles wat noodig is om deze in stand te houden) welke de uitdrukking en bevestiging is van een waarachtig gemeenschappelijk leven, van een leven in gemeenschap; van een leven waarin alles ondergeordend is aan het welzijn van het geheel. En het geheel van die gemeenschap is die lotsverbonden, historisch gegroeide, natuurlijke eenheid van menschen welke men volk, of volksgemeenschap noemt. ()


(...) de durend gerichte wil: binnen de eigen gemeenschap die sociale reconstructie op te bouwen welke het hoogst mogelijke materieel en natuurlijk-zedelijk welzijn van het geheel realiseert. ()


In het verleden werd het algemeen belang van ons land te kort gedaan door het verdeeld houden door de politieke partijen door middel van:


de eerlooze partijtwisten van een onmachtig, destructief democratisme waarin alle partijen, opgehitst door corrupte politieke profiteurs, partijbonzen en politieke charlatans, en bekommerd slechts om hun partij, een gewetenloozen roofbouw pleegden op het algemeen belang der gemeenschap, en waarin alle partijen, de gemeenschap onmachtig houdend in hare verdeeldheid, haar overleverden aan de willekeur, de macht en het recht van den sterkste. ()


Het sociale nationalisme moest het algemeen belang weer voorop stellen.


Door het sociale nationalisme wordt het socialisme allereerst en voor zoover mogelijk binnen de eigen, nationale gemeenschap verwerkelijkt, in dien zin, dat heel het leven (voor zoover het betrekking heeft op het tijdelijk en natuurlijk-zedelijk welzijn van mensch en gemeenschap) en heel de structuur van een volks-gemeenschap de uitdrukking en bevestiging worden van de samenwerking van álle arbeidende krachten in dienst van het algemeen belang. Zeer terecht noemt men dit sociale nationalisme nationaalsocialisme of nationaalsolidarisme. ()

Als het bovenstaande voor Bruning de essentie van het nationaal-socialisme was, en ik heb geen aanwijzingen gevonden dat het dat niet zou zijn, dan stond zijn nationaal-socialisme dus wel mijlenver verwijderd van wat wij, vandaag, onder het Duitse nationaal-socialisme menen te verstaan.


Bruning wees nogmaals op de historische begrenzing van een staat door zijn volksgemeenschap.


(...) voor het nationaal-socialisme is de staat het hoogste, juist omdat de staat de bekroning, de voltooiïng is van de gemeenschap, omdat de staat de hoeder is van de cultureele, zedelijke, structureele en materieele verworvenheden van een volk, een volksgemeenschap. ()


7. De Rijksidee
Bruning besprak in het artikel met deze titel, op 4 juli 1940 in De Waag, het belang van Europa, de Europese volkerengemeenschap, en wat binnen die gemeenschap de opstelling van elke staat of volk diende te zijn - als tegenwicht voor (tegen) Groot-Duitsland of het Derde Rijk. Hij bepleitte uitdrukkelijk een vorm van autonomie voor elk volk binnen de Europese volkeren gemeenschap.


(...) de staat [moet] ook creatief zijn naar buiten d.w.z. een orde-scheppende kracht in de gemeenschap der staten en staatjes die historisch, cultureel, economisch en anderszins bijeenhooren. ()


(...) het is de taak juist der groote Europeesche imperia Europa te consolideeren. Onvermijdelijke voorwaarde dezer continentale consolidatie is echter, dat de aldaar levende volken zichzelf realiseeren. ()


Europa zal gebaseerd zijn op levende waarden,of het zal niet zijn. Op onderling respect en op de natuurlijke verbondenheid, en op de leiding daarbij der groote imperia die Recht en Orde met hun macht kunnen imponeeren. ()


Bruning zag wel degelijk ook gevaren:


Men kan opmerken, dat de macht van den sterkste opnieuw het vernederend, brute, brutale en meedoogenlooze ,,recht van den sterkste’’ kan worden. ()


Het is altijd mogelijk, dat het Recht en deszelfs plichten misbruikt worden voor onrecht, wanneer het Recht de macht in handen heeft. Maar deze mogelijkheid zegt niets tegen de wenschelijkheid en noodzakelijkheid, Europa op deze logische en natuurlijke wijze te consolideeren. ()


Volgens Bruning voerde Duitsland een historische opdracht uit, waarom eeuwen historie geroepen hebben: in zijn visie was er een beweging gaande waarvan de oorsprong al van ver vóór het nationaal-socialisme dateerde.


het Duitsche Imperium vervult in dit tijdsgewricht (en niet slechts op het terrein dat ons hier bezighield) een historische zending ()


Het is zich bewust geroepen te zijn gestalte te geven aan een werkelijkheid, waarom eeuwen historie geroepen hebben. ()


(...) omdat de groote fascistische imperia mede uit dit Europeesch bewustzijn leven, er door gedragen en bezield worden. ()


Bruning verwoordde in het volgende, datgene wat hij als de opdracht van het hele Dietse/Nederlandse volk zag. Dit had hij ook al in de brief aan zijn uitgever geschreven.


dit historisch moment eischt, dat ook ons volk, daadwerkelijk, op het niveau van dit historisch moment lééft, dat ook ons volk herboren en daadwerkelijk hereenigd opstaat, dat het, zich bewust van zijn machtige cultureele en geestelijke prestaties in het verleden, zijn plichten hervindt en aanvaardt jegens de toekomst. Dit historisch moment eischt, en het eischt dit onherroepelijk, dat wij wederom dat fiere, trotsche, scheppende ,,prinsenvolk’’ worden dat wij eens, lang voor wij door mercantilisme en democratisme ontadeld, uiteengescheurd en vernield werden, geweest zijn. ()


Vervolgens uitte Bruning, zij het minder scherp omschreven, dezelfde vrees als in de brief aan zijn uitgever. Hij verwees even later naar een uitspraak van Seyss-Inquart, waarschijnlijk om zijn vrees kracht bij te zetten.


Ofwel zijn wij, daadwerkelijk, een nieuw volk, levend en arbeidend op het niveau van een nieuw nationaal en Europeesch bewustzijn, ofwel wij verdwijnen, serviel en vernederd, als een onderwereld waar nog slechts phrasen gedijen — tot zij door den voet der historie vertreden worden. ()


Het woord, onlangs door Seys-Inquart op onze vaderlandsche bodem gesproken, was kort, scherp, duidelijk. ()


8. Toetreding tot de NSB
Op 9 november 1940 trad Bruning met een aantal andere Verdinaso-leden toe tot de NSB (Leeuwarder Nieuwsblad, Manifest, 11 november 1940, ). Vóór de oorlog was Bruning lid van het Verdinaso. Ik heb geen aanwijzingen gevonden, na alles wat ik van Bruning gelezen heb, dat zijn politieke opvattingen, bij zijn toetreding tot de NSB, in wezen veranderd waren. In tegendeel Bruning had juist zijn lezers daarvan trachtten te overtuigen ("De waarachtige persoonlijkheid blijft zichzelf - onder alle omstandigheden"). Zijn belangrijkste argument voor toetreding tot de NSB was, het langs die weg, terugkrijgen van de zelfstandigheid van Dietsland/Nederland.
Deze zelfstandigheid zou niet zomaar teruggegeven worden, daar moest een prijs voor betaald worden te weten met: a. een nationaal-socialistische samenleving, b. het uitschakelen van het politiek katholicisme en c. een oplossing, hier te lande, voor het Jodenvraagstuk van de Duitsers.

Na de oorlog hebben meerderen zich afgevraagd hoe het mogelijk was dat Bruning tot deze keuze is gekomen. Was het immers niet ontzettend naïef om te veronderstellen, dat de Duitsers Dietsland/Nederland überhaupt enige eigen speelruimte zouden toestaan, en te denken dat niet alles door de Duitsers gedicteerd zou worden? Naar mijn idee heeft Bruning op deze vraag reeds tijdens de oorlog twee keer antwoord gegeven. Om dat antwoord op waarde te kunnen schatten moet men allereerst beseffen welk belang Bruning hechtte aan het eigen bestuur over, en de eigen zelfstandigheid van, Dietsland/Nederland. Ik vermoed dat de gedachtegang van Bruning heel simpel geweest kan zijn.
Uit de brief aan zijn uitgever blijkt dat Bruning het ergste vreesde voor het geval Duitsland de oorlog zou winnen. Als Dietsland/Nederland in dat geval niet zelfstandig was zouden wij helemaal niets te vertellen hebben, dan kon de overwinnaar vrijelijk elke beslissing met betrekking tot Dietsland/Nederland en zijn inwoners nemen die hij maar wilde. Waren wij echter zelfstandig dan zou er toch op zijn minst overleg moeten plaatsvinden met het Dietse/Nederlandse bestuur. In diezelfde brief aan zijn uitgever had Bruning aangegeven dat hij hoopte met zijn geschriften mede excessen, waarmede de overgang naar een nieuwe orde gepaard zouden kunnen gaan, te kunnen bezweren. Getuige de gebeurtenissen in de voorgaande jaren in Duitsland was het zeer voor de hand liggend dat Bruning o.a. excessen naar de Joden toe bedoelde. Ook maatregelen tegen de Joden had Duitsland, in geval van een zelfstandig Dietsland/Nederland, dan niet zondermeer kunnen dicteren.

Hoe dacht Bruning de prijs voor de zelfstandigheid te kunnen betalen?
a. De nieuw geordende samenleving zou in Dietsland/Nederland een niet-democratische, socialistische samenleving worden, maar wel, naar Brunings bedoeling, gebaseerd op essentieel natuurlijk zedelijke beginselen.
b. Door een duidelijke scheiding te realiseren tussen het gebied waarover de staat zeggingsmacht had, het natuurlijke leven, en het gebied waarover de kerk zeggingsmacht had, het bovennatuurlijke leven, zou er met het politiek katholicisme afgerekend kunnen worden.
c. Voortvloeiend uit zijn essentieel natuurlijk zedelijke overtuiging kregen de Joden een gastrecht, maar zonder hen enige invoed te verlenen op geestelijk, zedelijk en politiek niveau, waarmee hun macht-zijn beteugeld zou zijn. Afgezien van deze beperking, die een vorm van antisemitisme betekende, zouden ze geheel naar eigen aard en wijze hier hebben mogen leven.
Op deze manier zou de door Bruning beoogde "nationaal-socialistische" samenleving een zeer specifiek Diets/Nederlandse socialistische samenleving zijn geworden.

Wanneer heeft Bruning iets over de beweegredenen van zijn keuze gezegd?
Iets daarvan heeft hij onthuld in "Bekwamen", waar hij verwees naar de begintijd toen het nationaal-socialisme hier te lande ernaar streefde om macht te veroveren - de zo vurig verlangde zelfstandigheid terug te krijgen - door te kunnen verwijzen naar een grote aanhang, naar het grote getal, naar een grote massa.


In zekeren zin is het doel der nationaal-socialistische activiteit ten overstaan van het Nederlandsche volk thans, tengevolge van essentieel gewijzigde omstandigheden, een fundamenteel ander geworden. Destijds — ten tijde van de democratie en zoo ook in de dagen toen de bezetter nog drie, vier politieke groepeeringen had toegelaten — ging het voor het nationaal- socialisme om het veroveren van de macht, en dit zoo snel mogelijk, en daarom óók (of ook daarom) om het zoo snel mogelijk veroveren van de massa. (De Waag, Bekwamen, 5 Mei 1944 )


In mei 1944 verwachtte Bruning nog een overwinning der Duitsers en in dat geval zou voor de Duitsers een groot getal (van een massa nationaal-socialistische aanhangers hier te lande) geen enkele invloed hebben op hun beslissingen ten aanzien van ons, ná hun overwinning. Maar met een groot getal had hij dus in die begintijd wel gehoopt dat de Duitsers aan Dietsland/Nederland, hun zelfstandigheid zouden hebben teruggeven.


Het heeft geen enkelen reëelen zin dat wij dan een getal hebben te offreeren (...). (De Waag, Bekwamen, 5 Mei 1944, kolom 3 )


Maar belangrijker nog is het gefingeerde gesprek tussen de NSB-man en de Unie-man in "Inderdaad, de hond en de stok", op 30 januari 1941 gepubliceerd in De Waag. In dit gesprek wist de NSB-man de Unie-man ervan te overtuigen welke concessies de Unie, door de omstandigheden (de bezetting) gedwongen, zou moeten doen in de hoop, als grootste partij, van de kant van de bezetter de macht in handen gesteld te krijgen.


Ge herinnert u hoe de Unie ontstond ? Met een brochure-lang, zielsovertuigd protest tegen „algeheele vernieuwing”. Thans, luttele maanden nadien, is men er vóór; men is voor het „nationale” en men is voor „socialisme”; men is dus vóór „nationaal-socialisme”, óók zielsovertuigd (natuurlijk), maar eveneens: gedwongen, noodgedwongen. Dit begin is raar, maar zoo is dan bereids vastgesteld wat de stok is. De stok zijn de omstandigheden (waarvan de — Nederlandsche! — Unie het product is, en blijft). ()


Het gefingeerde gesprek begon dan als volgt:


    — Paschen 1941 één millioen leden!
     — Prachtig. Maar wat wil men met die één millioen?
     — Naar de twee millioen, en dan naar de drie; en zoo voorts!
     — En dan?
     — Dan? Dat lijkt me nogal duidelijk. Dan zal de Duitsche bezetter moeten toegeven, dat het Nederlandsche volk zich vóór de Unie tégen de N.S.B. heeft uitgesproken.
     — En dan?
     — Nou, en dan de macht aan ons.
     — En dan?
     — Nou en dan niks. Dan regeeren. Op Nederlandsche wijze regeeren.
()


In het gesprek dat daarna volgde kwamen nog een aantal heikele zaken aan de orde, wat de NSB-man tot de conclusie bracht:


     — Leuk opportunistje! — Maar herinner je je nog het begin van jullie geweldigen strijd: dat — echt Nederlandsche! — afwijzen eener „algeheele vernieuwing”!? En nu — hoe korten tijd later — zijn jullie al: a) nationaal-socialistisch, b) anti-semiet, c) anti het politiek katholicisme, d) Dietsch. Dit wil zeggen: jullie zijn nu alles waartegen jullie een leven lang geketterd hebben. En hoe! En wel[k] een vrijheid, of juister: welk een zelfstandigheid van oordeelen en handelen bij dat alles! Telkens moet er een stok bij komen, en het resultaat van dien stok is enkel een comedie, de meest schaamtelooze kruiperij! ()


Op grond van dit gefingeerde gesprek meen ik te mogen concluderen dat ook het toetreden van de Verdinaso-man Bruning tot de NSB meer een "comedie" was om de gewenste zelfstandigheid terug te krijgen, als een reactie op de "stok" van de bezetting, dan werkelijk enthousiasme voor die partij.


9. Een herenigd en herboren opstaan van ons volk
Al in zijn brief aan zijn uitgever sprak Bruning zijn overtuiging uit dat de enige redding lag in een herenigd en herboren opstaan van ons volk. Hoe trachtte Bruning dat te bereiken? In ieder geval heeft hij keer op keer te gewezen op onze culturele verworvenheden uit het verleden. Maar dat alleen was niet voldoende. Als volk moesten wij beseffen wat onze werkelijke, natuurlijke opdracht is. En als individu moesten wij beseffen wat onze persoonlijke opdracht in dit leven is. Deze uitgangspunten heeft hij uitgesproken in een radiotoespraak op 26 november 1940 en zijn als twee hoofdstukken opgenomen in Nieuw Politiek Bewustzijn (). Zij vormden de basis, het levensbewustzijn, dat ten grondslag ligt aan zijn politieke uitgangspunten, zijn politiekbewustzijn.


9.1. Onze opdracht als mens
Wat Bruning in dit hoofdstuk naar voren bracht is zijn, persoonlijk veroverde, waarheid en staat, naar mijn inzicht, ook al noemde hij een enkele keer God en verwijst hij een keer naar Christus, los van zijn religieuze overtuiging. Ik ben daar ondermeer van overtuigd, omdat deze (natuurlijke) waarheid de basis vormde van zijn politiek bewustzijn en daarvan wilde hij iedereen overtuigen, dus ook andere gelovigen maar ook zeker niet-gelovigen.


Zooals een bloem, die slechts worden moest wat zij als zaad reeds was, zoo hebben ook wij geen andere opdracht in dit leven dan ons zelf te worden. Onze menschelijke zelf-perfectie, de vol­komenheid en zelfstandigheid van ònze persoonlijkheid, ònze menschelijke volstandigheid, is de meest wezenlijke en meest schoone opdracht van dit leven.
Zichzelf realiseeren dus! ()


(...) dat wij onszelf zouden worden, (...) van bevangen- en beïnvloed- tot eigen-, VRIJ-zijn. ()


Het bovenstaande is het tegenovergestelde van het blindelings volgen van een voorman, niet alleen op religieus gebied, maar zeker ook op politiek gebied.


Dit streven, zichzelf te worden, is niet slechts opdracht, plicht, het is evenzeer een ingeboren levenswet: zoekende en instinctieve levens-drang in onze jeugd, gerichte zelfstandigheidswil in onze rijpheid. De wil zichzelf te zijn is (...) als mensch, zijn grootheid ook. ()


Lees naar aanleiding van het voorgaande ook eens zijn gedicht "De Knaap en het leven" I en II. (Voorspel, blz. 96 )


Maar, eenvoudig is deze opdracht, deze plicht zeker niet.


Wijzelf vreezen voortdurend de plichten en den strijd die deze levensopdracht eischt (...). ()


Waar willen zijn is de eerste voorwaarde om onszelf te gaan realiseeren. Waar willen zijn in ons denken. Waar zijn in ons woord. Waar zijn in onze daad. Waar zijn tegenover onszelf. ()


Elke waarheid moeten wij veróveren, en alleen de wil tot waarheid doet ons haar ont-dekken. Er is niet één waarheid — geen goddelijke en geen natuurlijke — die zich zonder meer aan ons vrijgeeft. Haar levende wèrkelijkheid, de waarheid van een waarheid, moet steeds door ons veroverd worden, wil zij meer worden dan een starre, koude, ijzige formule, een letter die dóódt, òns doodt, ons léven doodt. ()


Denk niet te licht over het veroveren van een waarheid.


Elke waarheid moeten wij veroveren; dit wil ook zeggen: levens­lang met den inzet van onze edelste krachten veroveren, en, veroverd, levenslang tegen onszelf en tegen de anderen verdedigen — om haar ongerept in ons te handhaven, om haar ongerept te blijven bezitten. ()


In dezen strijd nu ontwaken steeds meer, groeien en ontwikkelen zich de geestelijke en zedelijke krachten, waarover wij de beschik­king kregen, die in ons sluimerden, die ons sluimerende zelf als het ware zijn. ()


De waarheid is die heldere ruimte, waarin de mensch zich tenslotte in zijn volstandigheid opricht; zij is — ondanks alle worsteling — die van zon vervulde zomerstilte, waarin het zaad tot bloem wordt. ()


Omdat de mensch, zoo schoon mogelijk, zijn zelf-perfectie moet bereiken, daarom is het noodig ook, dat het leven om hem heen zoo zuiver mogelijk gericht is. Weshalve de mensch ook steeds moet strijden tegen datgene wat het leven rondom hem ver-leugent. ()


Indien wij den naaste beminnen (door te strijden voor zijn beter en zuiverder gericht zijn), beminnen wij hem dus ook om onszelf. ()


Heeft het ons omringende tot taak ons te dienen, onze menschelijke perfectie, wij hebben tot plicht het leven rondom ons te dienen, en om dezelfde reden: de menschelijke zelfperfectie der anderen. Hiermede beminnen wij den naaste zooals wij onszelf beminnen, gelijk Christus ons voorschreef. — De wil tot waar zijn is tevens altijd een wil tot dienend zijn. ()


Al met al zijn we ook gemeenschapswezens, en dat heeft ook consequenties.


Waar zijn wil voorts ook zeggen, dat wij in het maatschappelijke erkennen moeten, dat het algemeen welzijn van een volksgemeenschap op materieel gebied boven het eigen belang gaat. Deze plicht eischt, dat wij streven en strijden moeten om datgene te vernietigen wat deze orde theoretisch betwist of practisch ver-leugent, of wil vernielen. ()


Waar zijn wil, gezien het voorgaande, dus tevens ook zeggen: onverzoenlijk staan tegenover datgene wat ons per­soonlijk leven en het gemeenschapsleven ver-leugent en aldus bedreigt en vernielt. ()


Leven echter is strijd. Strijd van de wieg tot het graf. Het leven verdraagt ook geen rust. Zoodra er rust is, of juister: zoodra den mensch gesuggereerd wordt dat de tijd der rust is aangebroken, dat de groote spanningen en inspanningen voorbij zijn, degenereert de mensch. ()


9.2. Onze opdracht als volk, het nieuw politiek bewustzijn


Het kenmerkende van de nieuwe jeugd is, dat het gemeenschapsbewustzijn zich bij haar voltooide tot staatsbewustzijn (...), dat zij streven moet naar de opperste perfectie van een volk als volk. ()


De bestemming van een volk is geen andere dan die van elke organische en levende eenheid, nl. ZICHZELF TE REALISEEREN; zij is het streven van een volk, doorheen eeuwen en geslachten naar zijn zedelijke, geestelijke, nationale en cultureele zelfperfectie, het worstelen om de hoogste uitdrukking van zijn wezen, het veroveren van zijn gestalte, zijn volstandigheid, zijn zelf-bevestiging. Dit is zijn opdracht in de historie der menschheid, dit is zijn reden van bestaan, dit is zijn plicht, zijn eenige glorie ook. ()


Evenmin als een mensch zijn bestemming verwerkelijkt, die, door het zwijgen op te leggen aan zijn hart en aan het beste deel van zijn geest, als een achtenswaardig, welvarend en ordentelijk heer naar zijn graf boemelt, evenmin verwerkelijkt een volk zijn bestemming met ,,een zekere orde’’, ,,een zekere welvaart’’, ,,een zekere zelfstandig­heid’’. De bestemming van een volk is zijn nationale zelfperfectie. ()


Een volk staat niet alleen, maar is omringd door andere volken.


De nationale grootheid heeft een bestemming en een zending tusschen de volkeren, in de wereld, in de historie, in het hooge twistgesprek der cultuur. (...) Dit beteekent, dat elk levend volk, en dat is tevens een zichzelf bewust volk, een ordenende, constructieve kracht wil zijn in het complex der omringende volken. Dit is niet slechts zijn wil, zijn eerzucht, doch tevens zijn plicht: als deel eener volkeren-gemeenschap. ()


Welnu, dit, déze levenswil, déze wil tot zichzelf zijn, tot vol­standig zijn, tot leidend zijn, zien wij met imperieuze vastberadenheid wederopstaan in de jonge volken van Europa. Het is de wil tot een volledige en uiterste ontplooiing van al de krachten waarover God een volk de beschikking heeft gegeven, en waarover Hij het de beschikking gaf, opdat het deze zou ontplooien en zich zijn gestalte, de hoogste uitdrukking van zijn wezen veroveren en daarmede zijn bestemming realiseeren zou. Dat is het nieuw politiek bewustzijn, waaruit de jonge Europeesche volken leven, handelen en strijden. Dit bewustzijn moet ook de grondslag zijn den Dietschen levenswil. ()


10. Conclusies
Hoewel het voor sommigen niet zo vreemd lijkt, dat een fascist tijdens de bezetting overstapt naar het nationaal-socialisme, meen ik toch te mogen stellen dat Bruning die stap alleen heeft gedaan onder druk van de omstandigheden, nl. het feit dat Dietsland/Nederland bezet was en dus in feite ingelijfd bij Duitsland; of anders geformuleerd: het was voor hem een noodzaak "das Gebot der Stunde" te gehoorzamen. Bruning had de hoop dat de bezetter Dietsland/Nederland zijn zelfstandigheid zou teruggeven alleen op grond van het door hem verhoopte aantal aanhangers van (de rechtse fronten in Nederland verenigd in) de NSB. Dat was wel de belangrijkste reden om lid te worden van de NSB en voorts om, in het landsbelang, zijn stem te kunnen laten horen en zodoende o.a. excessen, ook naar de Joden toe, te voorkomen. Hij heeft zich vanaf het begin publiekelijk verantwoord. Zijn nationalisme is zeker geen blind of supra nationalisme, maar vooral ook een zich afzetten tegen een overheersing door de Duitsers en de Duitse cultuur.

Zijn politiek bewustzijn was gebaseerd op het levensbewustzijn dat elk individu naar zijn zelfverwerkelijking streeft en daarbij de andere individuen van zijn leefgemeenschap ondersteunt in hún zelfrealisatie.
Het politieke bewustzijn van Bruning was voorts een Europees bewustzijn, dat gebaseerd was op het bestaansrecht van álle Europese volken en van de gelijkwaardigheid van alle Europese volken. De leidende volken zouden echter de beschaving moeten hebben om geen gebruik of misbruik te maken van het recht van de sterkste.

Wat voor samenleving stond Bruning voor ogen?
a. De nieuw geordende samenleving zou in Dietsland/Nederland een niet-democratische, socialistische samenleving worden, maar wel, naar Brunings bedoeling, gebaseerd op essentieel natuurlijk zedelijke beginselen.
b. Door een duidelijke scheiding te realiseren tussen het gebied waarover de staat zeggingsmacht had, het natuurlijke leven, en het gebied waarover de kerk zeggingsmacht had, het bovennatuurlijke leven, zou er met het politiek katholicisme afgerekend zijn.
c. Voortvloeiend uit zijn essentieel natuurlijk zedelijke overtuiging kregen de Joden een gastrecht, maar zonder hen enige invoed te verlenen op geestelijk, zedelijk en politiek niveau, waarmee hun machtsvorming beteugeld zou zijn. Afgezien van deze beperking, die een vorm van antisemitisme betekende, zouden ze geheel naar eigen aard en wijze hier hebben mogen leven.
Op deze manier zou de door Bruning beoogde "nationaal-socialistische" samenleving een zeer specifiek Diets/Nederlandse socialistische samenleving zijn geworden.

Met zijn opstelling, het propageren zowel naar zijn landgenoten als naar de bezetter toe, van een samenleving gebaseerd op een essentiëel-natuurlijk zedelijke beginselen, hoopte Bruning excessen die zich zouden kunnen voordoen bij de overgang naar de nieuwe orde te voorkomen ().

Bruning schetste in de brief aan zijn uitgever (), wat voor deze de mogelijke consequentie zou kunnen zijn in het geval van diens medewerking aan de uitgave van een boek met politieke geschriften van Bruning. De consequentie voor de uitgever in geval de geallieerden de oorlog zouden winnen en de consequentie in geval Duitsland de oorlog zou winnen. Uit dit feit leid ik af, dat Bruning ongetwijfeld ook de consequenties voor hem zelf van deze stap, als ook van al zijn volgende stappen, grondig heeft overwogen. Ook nu is er geen sprake van bewustzijnsvernauwing of blind een leider of beweging volgen.

Getuige dezelfde brief aan zijn uitgever had hij de hoop dat zijn optreden na de oorlog beoordeeld zou worden als niet anders geweest te zijn dan "een laatste poging, een ontwikkeling, die tot de meer dan waarschijnlijke mogelijkheden heeft behoord, in de beste banen te leiden." () De ontwikkeling waar Bruning op doelde was een overwinning van Duitsland, met de door hem gevreesde mogelijke gevolgen voor ons voortbestaan als staat en voor onze cultuur.

Zijn "keuze" was een weloverwogen gewetensbeslissing, zoals hij dat in 1942 in zijn "Antwoord aan P. H. Dubois" onder woorden heeft gebracht ().

Maar ruim een jaar later had hij zijn laatste sprankje geloof dat de NSB nog te vernieuwen was, mede door het optreden van haar leider, geheel verloren, getuige een brief aan Voorhoeve van 5 oktober 1943 (). Tevens blijkt uit deze brief dat hij nooit enig vertrouwen in deze beweging heeft gehad, maar haar slechts als een middel had gebruikt.


(...), want er is werkelijk geen gruwelijker gevoel op het oogenblik dan dat wij vereenzelvigd worden met een Beweging die zoo dag in dag uit haar volmaakt onvermogen demonstreert als de NSB; ik geloof werkelijk niet, dat er éénige reden is om te gelooven dat déze Beweging nog te vernieuwen is tot een werkelijk schéppende grootheid. Van 10 Mei 1940 af is dit geloof steeds naargeestiger beschaamd, en ik kan tot niets anders concludee­ren dan dat deze Beweging bestemd is slechts een zeer voorloopige functie te vervullen. Wat voor mij werkelijk de deur heeft dicht gedaan, was, dat de Leider gaat scheiden van zijn vrouw (zijn tante) om te gaan hertrouwen met een nicht, een kind van 19, terwijl hij 50 is. Elk detail hiervan is even stuitend, en dan niet zoozeer (of zelfs heelemaal niet) omdat dit tegen mijn moreele gevoelens zou indruischen, als wel omdat dit alles nogmaals (en nu wel zeer sinis­ter) bewijst dat wij te doen hebben met iemand zonder menschelijk en mannelijk formaat; een werkelijk Leider veroorlooft zich (of over­weegt) niet zulke dingen op dit moment: nu de Beweging nog zóó gehaat is én: nog zoo weinig gepresteerd heeft. Dergelijke zaken kan men zich hoogstens permitteeren als een volk bereid is een Leider (bij wijze van spreken) álles te vergeven. Thans liquideert hij daarmede zichzelf en zijn Beweging. Dat hij dit niet inziet, dat hij dit niet van meetaf heeft ingezien, en van meetaf naar dit inzicht heeft gehándeld, vind ik het treurigste van alles; het is het bewijs van geen formaat, van ónder (ver onder) de maat te zijn; en zelfs een late bezinning met alle consequenties van dien brengt hem niet meer bóven zijn maat. - Ik heb veel kunnen gelooven, maar dat ik dát nog eens te verwerken zou krijgen, neen, dat overtreft mijn naargees­tigste vermoedens. - En dan de NSB-zélf, die steriele burgermansinterpretatie van een groote Revolutie. NEEN, dat is niet meer te accepteeren, en vaak vraag ik mij af, of men het nog wel voor zijn geweten verantwoorden kan door het enkele feit van zijn lidmaatschap het Nederlandsche volk te suggereeren dat men nog eenigerlei vertrou­wen in die Beweging heeft. Interpreteerde men het niet onmiddellijk als lafheid (omdat de menigte nu eenmaal meent dat het de Duitschers momenteel niet zóór den wind gaat, - een meening die ik overigens hoegenaamd niet deel) dan bedankte ik nog vandaag den dag; er zijn nu eenmaal grenzen aan het geloof en aan den goeden wil, en ik zie geen enkelen zin meer in mijn lidmaatschap, van dié Beweging. Dié Beweging kan hoogstens, na 'n Duitsche overwinning, het Nederlandsche uitvaag­sel als lid gaan noteeren, maar zij kan niét, nú niet en láter evenmin,


Hierna geeft Bruning aan wat hij via de NSB had gehoopt te bereiken.

het strijdbare en beste deel van het Nederlandsche volk op het niveau van onze Revolutie brengen en daar tot een schéppende kracht maken.


Bruning besluit die brief met:


Gisteren hoorde ik een ABC voordragen (zoo in den geest van "a is een aapje dat eet uit zijn poot"), maar dan op de NSB - werkelijk meesterlijk van ironie; maar het droevigst was dat het van a tot z den spijker op den kop sloeg. Dat bewijst wel dat de voosheid van de NSB toch zeer grondig doorzien wordt.



In een volgende Voorlopige Subjectieve Bevinding zal ik onderzoeken of er bij Bruning in het verloop van de bezetting, dan toch nog sprake is geweest van radicaliseren, iets dat hem meerdere malen verweten is en waarvoor men het bewijs dacht te vinden in zijn begunstigend lidmaatschap voor de Germaanse SS.

Theo Bruning,
Eindhoven, 28-06-2013
























terug



aangemaakt: 20-02-2013 Copyright © 2013 by
Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 28-06-2013