|
|
dronkenschap en dankbaarheid der zinnen - hoe armzalig-aards en armzalig-menselijk en allerminst geestelijk deze middelen dan ook zijn. Het is alsof hij hier op een geheel eigenaardige manier het directief van Bernardus tot het Zijne maakt (en waar maakt), dat de weg naar de liefde... alleen de liefde is. (Guido Gezelle de Andere blz. 212-214)
|
14. Terug naar de vraag van de briefschrijver
Tot slot een zeer opmerkelijk fragment uit Guido Gezelle de Andere (blz. 352), waar Bruning zowel spreekt over zijn zich zelf worden (leren kennen) als over zijn katholiek zijn en blijven, al gebruikt hij dat woord niet en daarmee komen we weer terug op de eerste vraag van de briefschrijver hierboven:
|
Weliswaar is de zon de bron van alle leven, doch ons leven is slechts mogelijk door een verre, vluchtige afglans van haar wezenlijke realiteit. Zijzelf zou ons, zou alle leven verdelgen. En ik vraag mij af of een soortgelijke verschroeiing als einde niet degene bedreigt, die de zuilen van ’s mensen edelste verworvenheden omvertrekt om weer alleen, ver van tempelbouw en tempelwoord, in eigen oorspronkelijkheid slechts het oorspronkelijke Christuswoord te horen. Want als ik aanneem, dat ook het edelste kennen der mensen een bedekken is (en dat blijft het naar éen zijde ongetwijfeld), moet ik tevens aannemen, dat ook mijn eigen kennen in die doem deelt. En ik kan er terecht van overtuigd zijn, dat het historisch gegroeide Christendom (deszelfs actueel moment) mijn individualiteit miskent, niet telt en verminkt, maar dit Christendom van mij stotend, stoot ik nog allerminst op mijn oorspronkelijkheid, – want wat daarna van mij rest is toch altijd een product van vele eeuwen voorgeschiedenis en van mijn eigen voorgeschiedenis tot dan toe, en is in dit alles verstrikt. Maar als ik aanneem, dat ik bij machte ben iets van het Christus-mysterie (dat, staande boven alle eeuwen en openbarende waarheid nog voor de láatste eeuw, in geen enkele eeuw een adequate uitspraakmogelijkheid toelaat) te verstaan, te ont-dekken, te ontgrenzen, dan moet ik datzelfde aannemen, minstens, van de edelsten die mij in deze wil zijn voorgegaan en die iets van ‘de goede geur van Christus’ (zoals Gezelle zegt) hebben gezocht; dan moet ik aannemen, dat ook zij iets daarvan hebben opgevangen, en dat ook zij op enigerlei wijze, en hoezeer zij bepaalde essentialia hebben miskend, aan Christus’ waarheid hebben deelgehad. Maar dan kan hun woord, hun waarheidsverstaan (d.w.z. het overgeleverde) mij niet onverschillig laten. Zoals ik mijzelf nodig heb, zo heb ik hen nodig.
|
15. Nabeschouwing
Mijn onuitgesproken vraag naar zijn fascistische opvattingen was de aanleiding om mij met het werk van mijn vader bezig te houden. Wat zijn politieke ideeën betreft zie ik, dat hij zich voornamelijk heeft beziggehouden met een politiek bewustzijn dat vooraf dient te gaan aan de praktische politiek waarover hij zich dan ook bar weinig heeft uitgelaten. Maar zijn politieke geschriften zijn aanzienlijk minder in omvang dan al zijn werk op het gebied van de religie, zowel vóór, als tijdens de oorlog. En het is juist op dat gebied, waar Bruning mij zo aanspreekt. Vanuit een katholieke oorsprong heeft hij al vroeg gezocht naar de essentie van de leer van Jezus, vooral via de geschriften van de mystici. Hij heeft Gods wezen onderzocht en dacht daar getuige zijn gedichten op zeer uiteenlopende wijze over, van “Hoe lief is dit in God” (), een afspiegeling van God in de schepping/natuur, tot “God is een dronken stier” (), de veronderstelde bemoeienis van God met de mens en vond uiteindelijk het Goddelijke woord als een menselijk woord (Verbum Humanum), getuige zijn allerlaatste publicatie Tussenvel 3 bij Verbum Humanum / cahier I (). Al zijn omzwervingen op religieus gebied leerde hem steeds meer hoe hij hier op deze aarde als mens diende te leven, geheel
8
|
|