Curriculum 
Vitae
naar menu
 Teksten van boeken 
en artikelen
naar menu
Autobiografische
 teksten 
naar menu
 Contact en laatste 
toevoegingen
naar menu
Over het waarom
 Raymund Bruning 
naar menu
Subj. bevindingen 
Theo Bruning
naar menu



10 juli 1900






1927

Nooit met mijn ziel vereend,
nooit ook met U,
nooit was het stiller in mij,
blijder dan nu.
H E N R I
B R U N I N G

dichter en schrijver

Enkel de stilte is.
enkel het gaan.
Uw godlijke Stilte.
ons klein niet-verstaan








vorige
Over het ontstaan van Van Ziel en Aarde

Achter in de bundel () vermeldt Bruning dat de gedichten zijn geschreven in de periode 1947 - 1952. Dat lijkt een lange periode voor 17 gedichten.
In correspondentie heb ik gevonden dat Bruning al veel langer bezig was met de problematiek die de onderstroom vormde waaruit deze gedichten zijn ontstaan. Zo schreef hij in 1975:

De gedichten van "Van Ziel en Aarde" zijn kort na de oorlog ontstaan, maar reeds tijdens de oorlog werkte ik aan een budel proza-gedichten
waarin ik dezelfde gedachten (te voorbarig misschien) wilde uitwerken omtrent die "ziel in mij". Ik ben er niet mee gereed gekomen. Maar na de oorlog, in het kamp, begonnen die gedachten als gedichten te ontstaan (slot van een rijpingsproces?). Tijdens de oorlog publiceerde ik het begin van de onvoltooid gebleven bundel prozagedichten (bij wijze van - tweede - inleiding ) in een bundel aforismen, korte notities, "Vluchtige Vertoogen" genaamd, en met dezelfde (inleidende) gedachten () besloot ik ook het boek.

Het eerste aforisme uit Vluchtige vertoogen:

  Ik liep langs een ondiep boschbeekje, dat langzaam en helder voortgleed naar een kleinen, lagen waterval. En terwijl ik verderwandelde langs het water, mij verwijderend van de plek waar zijn loop bijna onmerkbaar versnelde, vroeg ik mij nogmaals af, wat toch wel de oorzaak is, dat ik zoozeer tot het stille, kleine water en zijn weerspiegelingen word aangetrokken.
   Is het niet, omdat het water, gelijk het daar in zon en schaduw en weerspiegelingen verderstroomt, alles is en tegelijk niét is en zelf iets ánders is, — zoo als mijn ziel die noch het goede, noch het booze is dat ik bedrijf en dat ik ben, noch den tijd waaraan ik deel heb en die haar bitterst stigma is; die alles in zich toelaat en aan alles deel heeft — goedheid en boosheid, vreugde en wijsheid, het tijdelijke en zichtbare, Christus en God, — zélve echter iets anders is dat door dit alles niet beroerd wordt, — omdat zij ééuwig is, en alles van deze wereld tijdelijk en haar dus vreemd is.
   Mijn ziel is onvergankelijk, zij behoort niet het voorbijgaaande en het voorbijgaande behoort háar niet. Mijn ziel is eeuwig, zij behoort niet het geschapene, en het geschapene behoort háar niet. Zij behoort geen vreugde en geen wijsheid, geen werken en geen strijd, geen Christus en geen God, — zij behoort het ongeschapene — de Godheid, den Verborgene die door geen geest uit het niet gewekt en door geen roep bereikt wordt. Al het andere neemt zij in zich op en is in haar, maar zij zelf is iets anders, iets dat stil en eeuwig in zichzelve gekeerd verderstroomt en aan alles voorbijstroomt — door niets gewekt en op geen roepen hoorend...


Het laatste aforisme (350) uit Vluchtige vertoogen:

  Mijn ziel is naar Gods beeld en gelijkenis geschapen; ook in haar — deze eeuwige — is geen verandering en geen tijd, geen beweging en geen mogelijkheid; in haar is eenheid, rust, — een onveranderlijk eeuwig heden in den schoot der Godheid. — O ziel, die wij op aarde niet leven mogen...


(05-03-2022)







naar menu


17 dec. 1983






1980


aangemaakt: 16-08-2008 Copyright © 2019 by
R. Bruning en Th. Bruning
copyright
laatste aanpassing: 01-05-2020